en Hoogescholen, en bijna allen legden hunne examens af op de gewone tijden. De voorbereidende studie in Zuid-Afrika is in de latere jaren beter geworden door den vooruitgang van het Hooger Onderwijs aldaar, zoodat de moeielijkheden, waarover sommigen vroeger hadden te klagen, bijna geheel zijn verdwenen. Die vooruitgang zal in de toekomst ten gevolge hebben, dat de Afrikaansche studenten hier korter blijven. In Kaapstad is het voor geneeskundigen weldra mogelijk geheel af te studeeren; in Stellenbosch is een rechtswetenschappelijke opleiding ter hand genomen, die beter dan de onze aan Zuid-Afrikaansche toestanden aanpast; Pretoria's godgeleerde faculteit leverde de eerste predikanten voor de Ned. Herv. Kerk; en Johannesburg's Universiteit, die pas is geopend en reeds bijkans 1000 studenten telt, zel niet achter blijven in haar nu reeds groote ontwikkeling. Wij zien dus den tijd vóór ons, dat Afrikaansche studenten alleen nog hier komen om te specialisceren of een paar leergangen te volgen.
De Rotterdamsche Handelshoogeschool trok in 1921 een 15-tal studenten tot zich en verwacht wordt, dat steeds meer daarheen zullen komen, dank zij haar vrijgevigheid ten opzichte der collegegelden en de bijdragen van Rotterdamsche particulieren, waardoor verscheidene studenten beurzen konden ontvangen.
Onder degenen, die in het afgeloopen jaar hier promoveerden of Nederland verlieten, behooren de heeren: Dr. H.M.C. Fourie en Dr. S.P.E. Boshoff. Beiden promoveerden met lof op proefschriften, die meer dan voorbijgaande beteekenis hebben. Dr. Boshoff schetste ‘Volk en taal van Zuid-Afrika.’
In het bijzonder brengt het bestuur dank aan Dr. Hendrik Muller, die van zijn groote belangstelling opnieuw treffende blijken gaf.
De rekening sluit met een bedrag van f 50430.28.
Onder de steuners wordt ook het A.N.V. genoemd.
Het bestuur van het Fonds bestaat uit de heeren: Dr. J.H. Gunning, voorzitter; Prof. Joh. W. Pont, secretaris en Dr. G. Bellaar Spruyt, penningmeester.