Neerlandia. Jaargang 26
(1922)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Insulinde.Dat mag wel eens gezegd worden!'t Is een jammerlijk euvel in onze dagen, dat vele Nederlanders, kortzichtig als ze zijn, al het goede, dat Nederland in Insulinde volbracht, trachten te verkleinen en af te breken. Terwijl het oordeel van vreemdelingen doorgaans uiterst gunstig is, ja, hun lof soms overdreven, zijn het Nederlanders, die de Nederlandsche zaak schaden door hun hoogst eenzijdig en onbillijk optreden. Ook in deze kolommen is van tijd tot tijd genoeg gezegd over de fouten, die ons, de jaren door, aankleefden in onze verhouding tot de ingeborenen van Insulinde. Maar men ga, door valschen waan verblind, niet zoo ver, dat men ‘'t kind met het badwater wegwerpt.’ Een hartig woord, ons uit 't hart gegrepen, zegt daarover de ‘Preangerbode’ naar aanleiding van de gehouden groote vergadering van Ambtenaren van Binnenlandsch Bestuur:
‘Allen - de rapporteerende bestuursambtenaren - kwamen tot de juiste gevolgtrekking, dat het Europeesche B.B. voor Indië onmisbaar is. Ieder, die met belangstelling niet alleen, maar ter zake kundig tevens, de ontwikkeling van Indië gadeslaat en let op hetgeen ons Binnenlandsch Bestuur heeft tot stand gebracht en nog dagelijks voor de bevolking doet, en die daarnaast let op hetgeen, waartoe de Inlandsche bestuursambtenaren zelf in staat zijn, zal de conclusie onderschrijven.Ga naar voetnoot1) Het Nederlandsche volk heeft reden trotsch te zijn op de mannen, die in Indië de bestuurstaak volbrengen, met opoffering van persoonlijk gemak, zonder te letten op eigen voordeel slechts het oog gericht houdend op de belangen van land en volk. Talrijk zijn de gevallen, waarin het Europeesche B.B. voor de bevolking opkomende, in conflict kwam met de Europeesche cultures. De onpartijdigheid van het B.B. staat boven verdenking. De rechtvaardigheid boven bespreking. De bekwaamheid eischt aller lof. Ons Nederlandsche volk, onze Nederlandsche ambtenaren, voor het oog der Inlandsche bevolking neergehaald, belasterd. verguisd door.... Nederlanders! Is het geen jammerlijk teeken van dezen tijd waarin Nederlanders zich stellen aan het hoofd eener beweging, gekarakteriseerd door de drie woorden: “los van Nederland”. Uit het congres onzer B.B. ambtenaren ga een krachtige stem van protest op tegen het onwaardig en staatsgevaarlijk drijven dezer verzakers van eigen landaard.’ Met die waardeering van het corps ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur stem ik van ganscher harte in. Zelf geheel buiten dat corps staande, had ik gedurende bijna 35 jaren gelegenheid in vele gewesten van Insulinde den moeilijken arbeid dier ambtenaren gade te slaan; en nu spreekt 't wel vanzelf, dat ook daar minderen zelfs ongeschikten werden en worden aangetroffen.Ga naar voetnoot2) Maar dat corps heeft gedurende de laatste eeuw een grootsch werk verricht; en dat tegen een uiterst matige bezoldiging en onder meestal zeer moeilijke omstandigheden. Nederlanders, de hoeden af voor dat corps! In verband met hetgeen boven geschreven werd over de waardeering door buitenstaanders van Nederlands' arbeid in Insulinde, vestig ik hieronder de aandacht op oordeelvellingen van Vlaamsche broeders. We kregen inzage van een artikel in de (Brusselsche) Standaard van 19 Maart j.l., geschreven door ‘iemand, die in Ned. Indië een voorname plaats heeft bekleed.’ Het is het eerste van een reeks artikelen over ‘kolonisatie’ en mag ‘bijzonder waardeerend’ genoemd worden. Men oordeele: ‘Het is algemeen bekend, dat Nederland bijzonder goed koloniseert en wanneer men bedenkt, dat de Nederlandsche Oost-Indische koloniën, (we laten West-Indië buiten beschouwing), een oppervlakte hebben, die ongeveer gelijk is aan een derde van Europa, dan moet men erkennen, dat het van een buitengewone gave getuigt, dat Nederland met nog geen zeven millioen inwoners dit land regeert en op zoo een wijze weet te exploiteeren, dat men er van alle kanten komt om te zien hoe zij het doen. En verder: ‘Dus Holland legt het erop aan om goede krachten op alle gebied naar Indië te zenden. Wij Nederlanders zouden bij zooveel lof bijna blozen. In hoofdzaak behelst het bovenstaande de waarheid, al worde gaarne erkend, dat een deel van dien lof nog verdiend moet worden.
Een ander Vlaamsch blad, Het Vlaamsche Land, waarvan het nr. van 15 April j.l. mij werd toegezonden, heeft een artikel: ‘Nederlandsch Indië’ en klaagt over de onbekendheid van deze Hollandsche kolonie in België: ‘De Hollandsche Koloniën in het verre Oosten zijn in België nagenoeg onbekend. Wat men er van weet bepaalt zich bij Batavia, de hoofdstad, Max Havelaar, de beruchte roman van Multatuli, en verder: dat er eertijds nog al een tamelijk getal Vlamingen dienst namen in het “Vreemdenlegioen”, die we kenden als de mannen “die in den Oost gingen dienst doen”. De schrijver wijst er dan op, dat de Northcliffepers in Engeland de taak op zich genomen heeft, om die verre gewesten, met het oog op handel en nijverheid van En- | |
[pagina 78]
| |
geland, beter te doen kennen. En aan een in de Times verschenen artikel ontleent hij een zaakkundige schets van het ‘Hollandsche koloniale rijk’. Hij eindigt zijne beschouwingen aldus: ‘Nederlandsch-Indië is de aandacht waard van de financieele wereld, van de kooplieden en van de reeders. Ex- en import van deze wondervolle gewesten zullen zeker spronggewijze toenemen. Zij nemen een van de meest gunstige posities in de wereld in en hunne havens zullen van een toenemend belang worden in de wereld-scheepvaart. De bovenstaande beschouwingen en oordeelvellingen doen ons weldadig aan. Er mag daarbij van onzen kant geen sprake zijn van dwaze vaderlandsliefde of ijdele zelfverheffing. Wij kennen voldoende onze fouten en zwakheden, maar zoo'n oordeel van buitenaf steekt ons toch een riem onder het hart. En dat is het, wat Nederland en Insulinde in deze dagen noodig hebben. Want tengevolge van de drukkende tijdsomstandigheden, van in verwarring gebrachte geesten, van onderling wantrouwen, van eindelooze kibbelarijen enz., dreigt te ontstaan een kleinmoedigheid, die verslappend en ontzenuwend werkt. Men vergete het niet, dat het oog der buitenwereld met waardeering en achting Nederland's arbeid in Insulinde gadeslaat. Dat kan zelfvertrouwen schenken aan de stuurlieden, die met vaste hand het schip moeten binnenloodsen in de haven van toenemende vrede en welvaart.
's-Gr. v.L. |
|