Neerlandia. Jaargang 26
(1922)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPersoneelsvoorziening.Wij berijden voor de zooveelste maal dit oude stokpaardje. Vooral de onderwijsnoodGa naar voetnoot3)blijft zeer hinderlijk voor de uitbreiding en zelfs voor het op peil houden van het onderwijs. 't Is de oude klacht: ‘De oogst is groot, maar de arbeiders zijn weinige’. Nu weer lezen wij in de bladen, dat van de uitzending van Vlaamsche onderwijzers wel niets komen zal, omdat ook in België een belangrijk te kort is aan zoodanige onderwijzers. Men zal dus zeer voorzichtig moeten zijn met het openen van nieuwe scholen; reeds te veel heeft men, om die scholen van onderwijskrachten te voorzien, de reeds bestaande geplunderd; en zoodoende worden oud en nieuw beide onvoldoende. Al te onstuimig vooruit strevenden zullen moeten begrijpen, dat men ook in dezen ‘geen ijzer met handen kan breken’. En.... In 't Sept.-nr. van jaargang 1921 schreven wij: Indië moet meer en meer zichzelf helpen’. Zoo luidt ook de slotsom der overwegingen van de ‘Staatscommissie ter bevordering van de Personeelsvoorziening voor den Indischen Dienst’, geïnstalleerd op 16 April 1921 (en in Neerlandia besproken in het Aug.-nr. van dat jaar). Nieuwe gezichtspunten worden door die Commissie niet geopend, maar ook zij bepleit ‘het aanstellen in ruimere mate van InlandschGa naar voetnoot4) personeel; eerst beperkt tot de lagere rangen. Het moet als beginsel gelden om de in Europa opgeleide werkkrachten - behoudens een tijd van praktisch werken - zooveel doenlijk alleen te bestemmen voor leiding en toezicht’. Ja, voegen wij er bij, en hoemeer Nederlanders zich in Insulinde blijvend vestigen, hoe talrijker - mede dien tengevolge - de opleidingsinrichtingen worden, des te spoediger kan de tijd aanbreken, dat men daarginds in hoofdzaak het buitenland niet meer noodig heeft. ‘In hoofdzaak’! Men zal altijd wel blijven inzien, dat een krachtige invloed van Westersche beschaving en Wetenschap binnen onafzienbaren tijd blijvend wenschelijk is, gelijk de Oostersche invloed (wat gaarne erkend wordt) door 't Westen geenszins versmaad mag worden. Dan zal het voor Nederland en Insulinde gelden: Eendracht maakt Macht. Voor ik van dit onderwerp afstap nog ééne opmerking. | |
[pagina 53]
| |
Een der bezwaren tegen 't gaan naar Indië is de bewering, dat ‘de sterftekans daarginds veel grooter’
is. Nog onlangs zei mij een Vader, dat hij zijn zoon wel gaarne daarheen zag gaan, maar dat hij die groote sterftekans een zeer groot bezwaar vond. Dit bezwaar is grootendeels denkbeeldig. Ja, in de dagen der ‘Compagnie’ was dat zoo tengevolge van de zeer ongunstige levensvoorwaarden: Gedurende de uit- en t'huisreis van een transport van 3 à 4 schepen 286 dooden, tengevolge van scorbut en dgl. ziekten. Maar dat is alles voorbij. Ik weet niet of de levensverzekering-maatschappijen tegenwoordig nog de tarieven voor ‘den Oost’ hooger stellen dan voor Europa - zooals men vroeger deed. Ik geloof, dat men er van teruggekomen is. De Nederl. Ind. Lev. en Lijfv.-Mij (Nillmij) is een van de meest soliede maatschappij en geenszins duurder dan een van de Europeesche. 't Eenige bezwaar is (en dat blijft altijd bestaan!), dat men in dagen van leed en rouw zoo eindeloos ver van elkaar verwijderd is; maar dat geldt toch evenzeer voor de velen, die naar Zuid-Afrika of Amerika gaan. Over de grootere sterftekans behoeft men zich niet al te bezorgd te maken. 's-Gr. v.L. |
|