Neerlandia. Jaargang 26
(1922)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Insulinde.Alarm geblazen!Dat deed de welbekende ijveraar voor Nederland's zeevaart, handel en nijverheid, de heer O. Kamerlingh Onnes in een voordracht, gehouden op 24 Febr. j.l. in het Indisch Genootschap. In dank werd door ons een verslag van die voordracht ontvangen, opgenomen in de Zeepost van 28 Febr. j.l. Het behandelde onderwerp is van groot en dringend belang: De gewijzigde positie van Nederl. Indië en het wereldverkeer in de volksvoorlichting hier te lande. De heer K.O. betoogde uitvoerig, dat Nederland zijn roeping om Insulinde krachtig te ontwikkelen nog steeds zeer onvoldoende begrijpt. ‘Ik moet mij beperken, zegt de spreker, maar op bijna ieder gebied zoude zijn aan te wijzen, dat ons Bestuur van Nederlandsch-Indië vooral daarom te kort schiet, omdat het schort aan inzicht, hoe groot Nederl. Indië is, hoe luttel het aantal werkkrachten, dat ieder jaar van Nederland wordt uitgezonden om het groote terrein te ontwikkelen naar de eischen van onzen tijd’Ga naar voetnoot1). Gewezen wordt op het feit, dat de Uitvoer van Insulinde naar Nederland niet voldoende is toegenomen en dat is een punt van groot belang, want: ‘Voor de positie van een Overzeesch gewest als Indië in het wereldverkeer, komt de onafhankelijkheid het meest naar voren door den uitvoer, want de uitvoer richt zich, in verband met de beschikbare artikelen naar bepaalde landen, terwijl met betrekking tot den invoer eene veel grootere bewegingsvrijheid bestaat. Ik zal mij dus in hoofdzaak tot den uitvoer bepalen.’ Welnu, overzien wij het tijdvak van 1888 tot 1919, ‘dan blijkt in 31 jaren het uitvoercijfer naar Nederland te zijn gestegen tot 351 millioen op een totaaluitvoer van Indië ad. 2,141,000,000, m.a.w. de uitvoer van Indië naar Nederland is achtmaal verveelvoudigd, terwijl de totaaluitvoer van Indië ca. vijftien maal zoo groot werd. Amerika en Australië, in 1888 factoren van nagenoeg geen belang, resp. 7 millioen en 2½ millioen, bereikten in 1908 een cijfer van resp. nagenoeg 50 en ruim 5 millioen, terwijl in 1919 het aandeel voor Amerika reeds was geklommen tot 191 millioen en dat voor Australië tot 82 millioen, m.a.w. in het tijdvak van 31 jaren zien wij den uitvoer naar Nederland achtmaal verveelvoudigd, terwijl die naar de Ver. Staten 26 maal en die naar Australië 31 maal grooter werd.’ Wat dringend noodig is, volgens spr., is volksvoorlichting. Zelf beoogt hij de oprichting in Amsterdam van een Overzeeinstituut, een handelspaleis op den Dam te Amsterdam, waar ieder belangstellende zich volledig op de hoogte kan stellen van Insulinde's voortbrengselen, zoowel als die van andere landen - alles tot krachtige bevordering van den handelGa naar voetnoot2). Een millioenen-plan, evenals het Koloniaal-Instituut. Nu had de Raad van Amsterdam de noodige terreinen afgestaan, onder voorwaarde, dat duidelijk zou worden aangetoond, dat het plan verwezenlijkt zou kunnen worden. Toen werd de steun der Regeering gevraagd, maar het verzoek werd gewezen van de hand. De tengevolge van die weigering gevoelde teleurstelling, spreekt zich uit in iedere zinsnede van 's heeren K. O's betoog. Wanneer ik mij bescheidenlijk een opmerking mag veroorloven, dan is het deze: Is niet de geweldige toeneming van den uitvoer naar andere landen dan Nederland rechtstreeks een gevolg van den wereldoorlog en mede van de snel wassende zelfstandigheid van Insulinde? Zoo ja, dan mag toch dit verloopen van het getij niet geheel aan laksheid worden toegeschreven. Dit neemt evenwel niet weg, dat de heer K.O. een goed werk heeft gedaan door alarm te blazen. Immers, van alle zijden wordt de welvaart van Nederland bestookt; de tijden zijn zeer ernstig; de toekomst is donker en dreigend. Er mag niet gerust, niet getalmd worden. Alle zeilen bij; alle hens op dek! De straten van onze groote handelssteden mogen niet met gras begroeien. |
|