Neerlandia. Jaargang 26
(1922)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWashington en wij.Er is wel heel wat veranderd, door den oorlog, in Nederlands positie in Europa. En in de opvatting van ons, Nederlanders, omtrent die positie. Voorheen was het ons aangenaam als Europa ons maar zooveel mogelijk vergat; elk ‘meedoen’ (zooals in de zaak van Venezuela, die van Marokko of die van de Noordzee-conventie) joeg eigenlijk den meesten onzer het kippevel op 't vleesch. Hoe minder we ‘over de tong gingen’, hoe liever. En, gelijk de vrouw in het bekende ouderwetsche gezegde, scheen in onze schatting ook het land 't gelukkigste te zijn waarvan het minst werd gesproken. Dat is door den oorlog veranderd. De geweldige beteekenis van onze strategische ligging werd ons al heel gauw duidelijk, die van onze economische plaats hebben wij zelfs aan den lijve gevoeld. En zooals de bourgeoisgentilhomme, die tot zijn verbazing ontdekte dat hij proza sprak, hebben wij, door den oorlog, ontdekt.... dat we zoowaar wat beteekenden in Europa. En niet zoo heel weinig. Wij, die voorheen niets wilden wezen en genoopt werden te erkennen dat we, ondanks onszelven, toch iets waren, hebben die rol van ‘iets’ toen maar aanvaard. Sedertdien congresseeren we met Europa en de wereld mee, boeken diplomatieke successen in Parijs, economische in Brussel (plan-Ter Meulen), presidiale in Genève, internationaal-rechtelijke in Den Haag (ik vergeet zeker een paar successen) en onze Minister van Buitenlandsche Zaken (wiens voorgangers verstilden in 't hoekje van 't Buitenhof) schiet ons zoo bliksemsnel voorbij op zijn doortochten door ons land van de eene hoofdstad naar de andere, dat het ons weldoet, in de illustraties telkens weer te kunnen gewaren, hoe hij er uitziet. Haast zullen we hem kunnen toezeggen wat Braakensiek in een prent eens door een onderdaan van wijlen Leopold II deed spreken tot dien Koning-van-vele-besognes: ‘Hewel Polleken, als ge seffens weer de Keuning zijt, zullen we oe nie' meer kennen.’ Dit is maar gekheid. 't Is heel goed dat deze Minister niet op zijn stoel blijft zitten en Nederland, in waardigheid en eenvoud, overal laat wezen - waar de anderen zijn. We zijn ‘iets’. Laat ons leven! * * *
Zoo hebben we ons dus ook in Washington getoond. Waarachtig, als we ergens moesten wezen, dàn dáár! Daar zouden de problemen behandeld worden, die over den stillen Oceaan gespannen zijn en de bewapening waaraan ze zijn gespannen, en wij, groote Mogendheid daarginds, wier kolossaal gebied ligt op het knooppunt van die spanningen, wij zouden over ons heen moeten laten praten? Die tijd is voorbij. En zoo hebben ook wij onze plaats aan de tafel te Washington gekregen - zij 't ook de bescheidene, die past aan een Aziatische mogendheid, die daar feitelijk zonder bewapening is. Wat heeft nu Washington ons opgeleverd? Tweëerlei algemeen en één bijzonder voordeel. Het eerste algemeene voordeel is dat van de stuiting der maritieme bewapening van de groote Zuidzee-Mogendheden. Ik acht dat het kleinste van de twee algemeene voordeelen, omdat niet de bewapeningen maar de gezindheden de voornaamste aanleidingen tot oorlogen zijn. Veertig jaar lang is Europa tot de tanden gewapend geweest - en bleef nochtans de vrede bewaard.... daar de gezindheid tot oorlog niet sterk genoeg was. Gedurende al dien tijd hebben we in Europa slechts Balkan-oorlogen beleefd. Eerst toen, met het Fransch-Russische verbond, later aangepunt met de Fransch-Engelsche Entente, de machtsverhoudingen geheel werden veranderd, kon de spanning allengs tot óverspanning uitrekken - die ten slotte springen moest. Wij hebben, al dien tijd, veiliger geleefd te midden van de gewapende reuzen dan men 't aan den Balkan deed tusschen de - oorlogzuchtige! - dwergen. Maar een zeker gevaar steekt er in zware bewapening altijd. En daarom beteekent stuiting van bewapening wel eenige vermeerdering van veiligheid... voor den ongewapende, die daartusschen woont. Van veel meer beteekenis voor de rust in de Zuidzee en dus voor de veiligheid van onzen Archipel acht ik echter het tweede voordeel van algemeenen aard dat Washington gebracht heeft: de overeenkomsten, die gesloten zijn tusschen de ‘Big Four’: Engeland, Amerika, Japan en Frankrijk. Overeenkomsten omtrent speciale punten als die betreffende het eiland Yap en de vlootbasis. En de overeenkomst van algemeenen aard, waarbij de vier mogendheden verklaren, elkaars gebied daarginds te willen eerbiedigen, geschillen in onderling overleg te willen | |
[pagina 32]
| |
oplossen en elkaars gebied tegen aanranding door anderen te willen beschermen. Dit, en misschien vooral het feit, dat deze overeenkomst tusschen alle groote Zuidzee-Mogendheden is in de plaats gekomen van die tusschen Engeland en Japan, welke gevaarlijk voor de twee anderen wezen kon, heft wel niet alle spanningen over de Stille Zuidzee op, maar geeft toch wel zooveel ontspanning, dat hierdoor de naaste toekomst voor onze Oost zeer wezenlijk is verhelderd. Daarbij is voorts, als voordeel van bijzonderen aard voor Nederland, de verklaring gekomen, die door Minister van Karnebeek van elk der ‘Big Four’ is verkregen en waarvan ik het slot, waarop het aankomt, hier letterlijk aanhaal: ‘Aangezien Nederland geen onderteekenaar is van het bedoelde tractaat en de Nederlandsche bezittingen in het gebied van den Stillen Oceaan dientengevolge niet in deze overeenkomst zijn begrepen, wenscht de Regeering van (de Ver. Staten van AmerikaGa naar voetnoot1) begeerig iedere gevolgtrekking, welke in strijd zou zijn met den geest van het verdrag, te voorkomen, te verklaren, dat zij vast besloten is, de rechten van Nederland met betrekking tot zijn insulair bezit in het gebied van den Stillen Oceaan te eerbiedigen.’ Nu kan men in plechtige verklaringen en beloften in de internationale politiek geen onbeperkt vertrouwen stellen. Maar deze verklaring heeft, ook in verband met de overeenkomst tuschen het Groote Kwartet, toch stellig beteekenis. Ze is een rechtstreeksche waarborg voor de veiligheid van Insulinde, gevoegd bij de indirecte van het Viervoudig Verbond. En daarom meen ik te mogen zeggen: Washington heeft een dubbele verheldering van den politieken horizon in 't Verre Oosten gebracht. Waarmee we ons mogen gelukwenschen... En onzen Minister óók! C.K. ELOUT. |
|