Ingezonden.
Gunstige teekenen?
In 't Januari-no, van ‘Neerlandia’ trof ik onder dit hoofd 't bericht aan, dat in Gent en Oostende, dank zij een volteekend verzoekschrift van een deel der burgerij, het bestuur dier gemeenten niet eentalig Nederlandsch, maar ook in 't Fransch gevoerd zal moeten worden. Het verheugt mij daaraan te kunnen toevoegen, dat ook in Antwerpen 't vereischte aantal handteekeningen is verkregen. (Of dit met of zonder dwang van werkgeverszijde, dus oneerlijk of eerlijk geschiedde, komt er natuurlijk niet op aan). Ook hier is dus verhinderd, dat 't Nederlandsch de eenige officieële taal werd, al mogen kwade tongen beweren, dat Antwerpen 'n door en door Vlaamsche stad is.
In dit verband zal 't den leden van 't A.N.V. zeker ook genoegen doen te vernemen, dat op de jongste groepsraadsvergadering (14 Januari te Utrecht) van Groep Nederland, namens de burgerafdeeling Rotterdam 't woord werd gevoerd door een bestuurslid der Alliance Française daar ter stede.
Inderdaad prachtige teekenen voor de herlevende Groot-Nederlandsche Beweging!
Delft, 18-1-1922.
H.G.C. COHEN STUART.
Al lokt de schampere toon van den inzender niet tot gedachtenwisseling, toch is het nuttig, onder de aandacht der leden van het A.N.V. te brengen, dat het bewuste bericht ten onrechte onder de rubriek ‘gunstige teekenen’ is opgenomen.
Om de beteekenis ervan in het juiste licht te stellen hebben wij inlichtingen in Vlaanderen zelf ingewonnen. Van zeer vertrouwbare zijde schrijft men ons:
‘De wet van 31 Juli 1921 bepaalt uitdrukkelijk, dat het Vlaamsch (Nederlandsch) de officiëele taal is van alle gemeenten, gelegen in de prov. Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en de Brabantsche arrondissementen Leuven en Brussel. Alleen voor de Brusselsche agglomeratie wordt een aparte regeling voorzien. Wat nu het inzamelen van handteekeningen betreft, volgens de wet worden de berichten en mededeelingen, door de plaatselijke diensten van de provinciën en gemeenten of van de daaraan ondergeschikte openbare overheden, in de taal der gemeente of in beide landstalen gesteld. Tweetaligheid is dus altijd toegelaten. Voor deze berichten en mededeelingen is tweetaligheid verplicht in de gemeenten waar dit wordt aangevraagd door 20 pct. van de gemeentekiezers of door ten minste 15.000 gemeentekiezers in de gemeenten met meer dan 70.000 gemeentekiezers. Te Antwerpen, Gent en Oostende is men er in geslaagd het vereischte aantal handteekeningen te verkrijgen. Te Brugge is dit mislukt. Of al deze handteekeningen echt zijn en hoe ze verkregen werden wil ik hier maar liefst in het midden laten. Op de bepaling der wet betreffende de Vervlaamsching van den inwendigen dienst der besturen hebben dergelijke verzoekschriften echter geen vat. Ze slaan alleen maar op de berichten en mededeelingen aan het publiek.’
Wat de Alliance Française betreft, moeten wij er allereerst op wijzen, dat het optreden dezer Vereeniging in België hemelsbreed verschilt van dat in Nederland. Terwijl hier, voor zoover ons bekend, slechts lezingen en voordrachten worden gegeven, die zich bepalen tot de Fransche letteren en kunst, is dat in België geheel anders. Van dezelfde zijde, die we boven reeds aanhaalden, meldt men ons daaromtrent:
‘U vraagt mij hoe de Alliancc Française in Vlaanderen optreedt tegenover ons. Beslist vijandig. Alliance Française, Belgische Nationalisten, Parti de la Renaissance Nationale, Comité de Politique Nationale, 't is hier alles “koek één deeg” zooals het in het Vlaamsch luidt. Onlangs nog, tijdens de kiescampagne, heeft de Alliance Française gemeend een manifest tegen de vernederlandsching van de Universiteit te Gent en de nieuwe taalwet (door de A.F. “loi von Bissing” geheeten) te moeten uitplakken. Alle Braun's, Straussen en andere Vlaamschhaters in Vlaanderen zijn lid van de A.F. Geen enkel Vlaming maakt er deel van uit.’
Het is dan ook volkomen begrijpelijk, dat de Vlamingen geheel anders denken over de Alliance Française dan de meeste beschaafde Nederlanders, die over het algemeen tot dusverre zeker niet bekend waren met de houding dezer vereeniging in België.
Elk warmvoelend Nederlander, die de groote beteekenis van een krachtig Vlaanderen voor onzen stam beseft, kan de bovengeschetste houding der Alliance Française niet anders als ten sterkste afkeuren. De sympathie voor deze Vereeniging zal er in Nederland zeker niet door worden verhoogd.
Moeten de Nederlanders dan zoo ver gaan, zich het geestelijk voedsel te onthouden, dat de Fransche conférenciers hun brengen?
Ieder make dat voor zichzelf uit. Wij weten, dat er onder de Nederlanders, die zich geregeld onder het gehoor dezer conférenciers scharen, vele krachtig nationaal voelenden zijn, die ons Verbond met raad en daad steunen.
Red