Neerlandia. Jaargang 26
(1922)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNederland en Vlaanderen
| |
[pagina 17]
| |
ik zie geen enkele reden, waarom men dat niet als een natuurlijke ontwikkeling zou beschouwen. Verschillen als die tusschen Noord en Zuid vóór die eenwording, welke Prof. Blok aanwijst, vindt men in de middeleeuwsche geschiedenis van alle moderne eenheidsstaten. Zelfs rasverschillenGa naar voetnoot(1) bestaan b.v. in Frankrijk en Groot-Brittannië zonder, daar ze niet door taalverschil worden geschraagd, de nationale eenheid aan te tasten. Maar de scheuring van dit Bourgondisch rijk, daar heeft de vreemdeling de hand in gehad! De onzalige connectie met Spanje heeft het de Nederlanders onmogelijk gemaakt zich naar hun wensch te ontwikkelen (tegengaan der hervorming) en zelfs nadat ze, in weerwil van toen reeds kunstmatig verscherpte godsdienstverschillen, gezamenlijk waren opgestaan (1576), is het de gedeeltelijke terugverovering door Parma geweest, die de scheuring heeft teweeg gebracht. ‘Het gehoorzame Katholieke Zuiden (Atrecht 1579) staat scherp tegenover het rebelsche N. onder Protestantsche leiding (Utrecht)’; aldus het verslag van Prof. Blok's lezing. Zeker, er zijn in 1579 te Atrecht gewesten afgevallen: maar dat waren enkel de Waalsche. Brabant en Vlaanderen bleven weerstand bieden en zijn stad voor stad veroverd moeten worden. Dat ze veroverd kònden worden, kwam vooral door het feit dat ze het eerst aan de beurt lagen en niet gelijk het Noorden een bolwerk hadden in de rivieren. Om de scheuring uit het godsdienstverschil af te leiden is oorzaak en gevolg verwarren. Aanvankelijk was de hervorming vrij gelijkmatig over de Nederlanden verspreid.Ga naar voetnoot(2) Na de herovering echter werden de Zuidelijke Nederlanden stelselmatig gerekatholiciseerd, hun Protestantsche uitwijkelingen versterkten het Protestantsche element in het Noorden, dat bovendien van zijn kant, zij het iets minder stelselmatig, geprotestantiseerd werd. Zoo werd de groote cultureere kloof tuschen Nederland en Vlaanderen, die het denkbeeld van een hereeniging in de 17de en 18de eeuw bijna deed ondergaan en het in de 19de nog zoo moeilijk voor uitvoering vatbaar maakte, gegraven door uitwendige omstandigheden, door inmenging van een vreemde mogendheid, Spanje, geenszins door verschil in ras of aanleg in de boezem der Nederlandsch sprekende gemeentschap. Een woord over het tweede punt, de scheuring in 1830. Prof. Blok meent, dat er in 1830 duidelijk twee natiën tegenover elkander stonden. Zeer zeker was er door de ontwikkeling sinds het einde der 16de eeuw een groot verschil ontstaan tusschen Nederlanders en Vlamingen. Afgescheurd van hun Noorderbroeders waren de Vlamingen, vooral in de periode onmiddellijk aan 1814 voorafgaande, intensief verfranscht. Een Belgisch nationaal bewustzijn bestond echter nog zeer weinig. Als het aan Holland niet gelukte om gedurende de vereeniging de Vlamingen terug te winnen, dan was dat behalve aan het godsdienstverschil (dat zeker minder telde dan in de 17de en 18de, maar toch meer dan in de 20ste eeuw), alsook aan de fouten der regeering en aan het intens klein-Nederlandsch patriottisme der toenmalige Hollanders, zeker niet in de laatste plaats te wijten aan de omstandigheid, dat de aantrekkingskracht van Frankrijk met die van Holland wedijverde. De doorslag is ook toen gegeven van buiten. De revolutie van 1830 was het werk van de Walen en de Brusselaars, sterk door de moreele steun van Frankrijk. Zij sleepten de Vlamingen mee, ofschoon vrij wat aarzeling overwonnen moest worden. En België, het resultaat van die revolutie, is dan ook een staat geworden, waarin tot op de huidige dag de Vlamingen zich niet geheel thuis gevoelen. Zal mijn conclusie nu zijn, dat Prof. Blok ongelijk heeft met te waarschuwen tegen inmenging in België's binnenlandsche politiek? Volstrekt niet. Wat gebeurd is, is gebeurd. De Nederlandsche stam is politiek gescheiden en geen verstandig Hollander zal zelfs maar denken aan een politiek van irredentisme. Maar voor leden van het A.N.V., welks beginselverklaring inhoudt, dat zij beoogen ‘de verhooging van de zedelijke en stoffelijke kracht van de Nederlandsche stam’ te bevorderen o.a. door ‘het wekken van eenheidsbewustzijn... onder Nederlanders en stamverwanten’, moet het toch natuurlijk zijn om in de beschouwing van de gemeenschappelijke geschiedenis van Nederland en Vlaanderen het oog te richten op wat ons vereenigt liever dan op wat ons scheidt. De stellers van die beginselverklaring meenden blijkbaar, dat als de Vlamingen zich doordringen van het besef, dat hun vereeniging met de Walen en hun scheiding van de Hollanders de gevolgen zijn van uitwendige omstandigheden meer dan van natuurlijke uitverkiezing, hun volkskracht zoowel als die der Noord-Nederlanders er bij winnen zou. Dat is een inzicht, waarmee ik mij ten volle vereenig. | |
[pagina 18]
| |
België zal er niet minder om kunnen bestaan, als het Vlaamsche volksdeel zich meer en meer bewust wordt van een eigen nationaliteit te bezitten, die door de verfransching verstikt dreigde te worden. Maar het zal, als ik ook even aan de Nederlandsc-Belgische geschillen mag herinneren, waaover Prof. Blok sprak op het eind van zijn lezing, het zal een België zijn, waarmee het voor Nederland aangenamer samenleven zal zijn. Wie is vergeten, hoe anders de Vlaamsche pers zich na de wapenstilstand tegenover ons gedroeg dan de Fransch-Belgische? Londen, 10 Jan. 1922. P. GEYL. |
|