Buitenland.
Nederlandsche Belangen in Duitschland.
Zeer gaarne voldoe ik aan het verzoek van de redactie van ‘Neerlandia’ om maandelijks de lezers op de hoogte te houden van de Nederlandsche beweging in Duitschland, die inderdaad getuigt van zooveel geestdrift voor de eigen taal en voor het eigen land, dat zij de eer van een vaste rubriek ten volle verdiend heeft.
Ruim een jaar geleden herinnerde zich de Vereeniging ‘Nederland en Oranje’ te Berlijn, die in de 34 jaren van haar bestaan vrijwel uitsluitend weldadigheids- en gezelligheidsvereeniging was, dat zij als derde hoofdpunt in haar statuten ook het voorschrift ‘verlevendiging van het stambewustzijn’ heeft, en eenigszins beschaamd over de weinige aandacht, die zij in al die jaren aan dit punt gewijd had, meende zij de schade niet beter te kunnen inhalen dan door een zoo krachtig ingrijpen, dat thans, ruim 12 maanden later, een ‘Nederlandsche Bond in Duitschland’ bestaat met 40 aangesloten vereenigingen, met een eigen bondsorgaan ‘De Post van Holland’, dat alle 14 dagen in dagbladvorm verschijnt en een schitterend propagandamiddel gebleken is, en een hoofdkantoor in Berlijn onder leiding van een bezoldigd administrateur.
Deze jonge Bond hield reeds tweemaal Nederlandsche Congressen in de stad Essen - ‘Neerlandia’ berichtte er uitvoerig over - en heeft voor de toekomst groote plannen, waartoe behoort: het maken van regelingen voor het geven van onderwijs in de eigen taal aan in Duitschland wonende Nederlanders, het steunen van behoeftige landgenooten, het bepleiten van Nederlandsche belangen bij de Duitsche overheden, het verspreiden van Nederlandsche dagbladen, weekbladen en boeken onder de Hollandsche kolonies, het ineenzetten van rondreizen door Nederlandsche kunstenaars, redenaars, lezers enz., het bekend maken van Hollandsche films en lichtbeelden tot opwekking van de belangstelling in het eigen land, het gezamenlijk plaatselijk vieren van nationale feestdagen, bij voorkeur de verjaardagen van leden van het Koninklijk Huis, het verleenen van voordeelen voor de Bondsleden bij het verkrijgen van passen, het betalen van schoolgelden aan Duitsche scholen, enz. enz.
Het blijkt uit deze opsomming voldoende, dat de Bond noodig is en uitnemend veel nuttig werk verrichten kan.
Laten we eerst eens kort nagaan wat op dit gebied reeds gedaan is. Groote nationale feesten hebben plaats gehad in Berlijn, Hamburg, Essen, Frankfort en tal van andere plaatsen. Gedeeltelijk in samenwerking met de Nederlandsche Kamer van Koophandel voor Duitschland traden bekende sprekers op als Mr. Dresselhuys, Dr. den Hartogh, Prof. van Gijn, e.a. Beroemde kunstenaars als Albert Vogel, Louis de Vries, mevr. Duymaer van Twist, mevr. Elise Menagé Challa, J.H. Speenhoff e.a. traden in 1921 voor de Nederlandsche Vereenigingen op, meestal op uitnoodiging van het ‘Berlijnsch Comité tot Verlevendiging van het Stambewustzijn’, waarin, onder leiding van den Eere-Voorzitter, onzen Gezant baron Gevers, en den Voorzitter, kolonel Jhr. Wittert, de meeste voormannen der beweging vereenigd zijn.
Aangezien de stand der valuta tegenwoordig het betalen van Hollandsche krachten te duur maakt, heeft men in Berlijn voorloopig plaatselijke krachten in beweging gezet voor het houden van lezingen en voor dezen winter staan o.a. op het programma: lezing over ‘Nederlandsch-Indië’ door Max Blokzijl, over Nederlandsche literatuur’ door Wenzel Frankemöller, en over ‘De Nederlandsche Taal’ door H.J. Nassau Noordewier.
De lezing over Indië had reeds plaats voor een zeer talrijk publiek, waaronder de Gezant en echtgenoote en de Consul-Generaal Wolff, en groote belangstelling werd getoond voor de rolprenten over ‘Indië’ en de lichtbeelden door de ‘Vereeniging Nederland in den Vreemde’ ter beschikking gesteld.
Men ziet, de beweging lukt en het welslagen lijkt verzekerd.
En toch is er nog geen reden om al te vroeg verheugd te zijn. Het mag in ‘Neerlandia’ gerust neergeschreven worden door iemand, die zich persoonlijk voor deze stambewustzijnbeweging de grootste moeite gegeven heeft, dat wij Nederlanders voor zulke dingen uiterst moeilijk warm te krijgen zijn. Dat in Duitschland toch iets bereikt is, en wel voornamelijk in Berlijn door voornoemd ‘Comité’, in Frankfort door den ijver van prof. dr. van der Meer met zijn Holland-Instituut en in Rijnland-Westfalen door den reeds vroeger bestaanden ‘Nederlandschen Bond in West-Duitschland’, hangt nog steeds te zeer van enkele geestdriftigen af.
Van een werkelijke behoefte der Nederlanders in het buitenland om zich als zoodanig te laten gelden is helaas nog weinig sprake. Wanneer 10% belangstelling toont en daarvan de helft zich aansluit uit werkelijk nationaal beginsel en niet door vriendelijke overreding, zoo is daarmee met vrij groote juistheid de toestand weergegeven. Het moet eerlijk erkend worden, dat de Nederlander in het buitenland zich weinig of niets van zijn land aantrekt zoolang hij daarvan geen stoffelijke voordeelen verwacht.
Onze nuchterheid in dit opzicht dreigt waarlijk tot een minderwaardige eigenschap te worden. Wij hebben een teekenend-Hollandsche volksuitdrukking: ‘flauwekul’, die daarbij een gevaarlijk-groote rol speelt. Wij hebben de gewoonte alles wat ons land, wat pogingen tot warmhouden van het saamhoorigheidsgevoel betreft, met dit woordje af te doen.
En daarbij lachen we dan zoo'n beetje geringschattend, alsof we zeggen willen: daar staan we vèr boven verheven. Zooiets staat machtig flink en je toont er mee, dat je een wereldburger bent en dat je je land en je taal Gode zij dank niet noodig hebt. Of omgekeerd dat land jou noodig heeft en naar jouw woorden en daden beoordeeld wordt is natuurlijk van minder belang.
Het is tegen ‘flauwekul’ en tegen het minachtend glimlachje, dat wij hier vechten. Bijna een gevecht tegen windmolens, want deze nationale lauwheid uitroeien kunnen wij niet, dat kan alleen in Nederland zelf gebeuren en wel op de scholen, bij het allereerste onderwijs. Hier kunnen wij alleen al die uit valsche schaamte om elke geestdriftuiting lachenden overtuigen, dat zij, door zich niet aan te sluiten, werkelijke tastbare voordeelen misloopen. En we hebben een kleine, heel kleine hoop, dat we een vasten kern zullen kunnen vormen, die er voor zorgen zal, dat de beweging in leven blijft en zich uitbreidt. En dan rekenen we op een andere goed-Hollandsche eigenschap, n.l. dat onze waarde landgenooten gaarne ‘de kat uit den boom kijken’, maar, als ze eenmaal ontdekt hebben, dat een onderneming ‘solide’ is, er ook gaarne hun blijvenden steun aan verleenen.
Het werd hoog tijd, dat van particuliere zijde werd aangevangen in deze voor Nederland hoogst schadelijke leemte te voorzien.
MAX BLOKZIJL.