Neerlandia. Jaargang 25

Een dringend noodige toelichting.

In het vorige nr. van Neerlandia werd aan een artikel van Prof. Dr. Sleeswijk in ‘Sociale hygiëne’ o.m. de volgende zinsnede ontleend:

‘Zoolang er bij ons Departement van Koloniën nog geen aanbod is van candidaat-ambtenaren, doch men nog steeds bij advertentie om gegadigden van allerlei soort moet vragen, zoolang onze regeering nog genoodzaakt is, vreemdelingen in dienst te nemen, zoolang is er van overbevolking in het moederland nog geen sprake.’

Deze zinsnede zou bij menigeen den waan kunnen versterken, dat de Nederlandsche jongelingschap volkomen onwillig is, zich in Indischen Staastdienst te begeven.

Het is hoog tijd, dit vraagstuk eens goed te belichten.

En dat kan wel 't best door 't onderstaande staatje:

Uitgezonden ambtenaren voor den vasten dienst:
Jaartal.	Mannen.	Vrouwen.	Totaal.
1899	46		46
1900	41	1	42
1901	68		68
1910	206	12	218
1913	348	68	416
1914	287	87	374
1919			450
1920			672^*)

Nadere toelichting is wel overbodig:

De thans bestaande moeilijkheden in de voorziening van den Indischen dienst vinden hoofdzakelijk hun verklaring in de al te zeer opgevoerde aanvragen uit Indië in den meest ongunstigen tijd.

's-Gr.

v.L.

*) Bovendien werden in 1920 uitgezonden 165 ambtenaren in tijdelijken dienst. 672 plus 165 = 837. - Een heel verschil met 't jaar 1899!