óf zij tracht zooveel mogelijk geld bijeen te brengen voor het Hoofdbestuur door zelf zoo weinig mogelijk uit te geven, óf ze gaat meer zelfstandig te werk en besteedt het geld voor een eigen daad. Spreker wijst b.v. op het met behulp van taalkundigen en personen uit alle takken van dienst, handel en nijverheid, samenstellen van een boekwerkje, waarin juiste woorden en uitdrukkingen in de Nederlandsche taal worden aangegeven ter vervanging van allerlei dwaze en vreemde insluipsels in officieele en niet-officieele stukken, germanismen en wat dies meer zij. Door zulk een boekje kosteloos in duizenden exemplaren te verspreiden zouden Nederlandsche stijl en taal wellicht wat kunnen verbeteren, maar.... welke geldbedragen zouden daar mede gemoeid zijn! De voorzitter heeft steeds getracht den eerst aangegeven weg te volgen; of het de juiste was laat hij ter beoordeeling aan anderen
Na hulde gebracht te hebben aan den afgetreden propagandist - den heer Calmeyer - die door detacheering naar Indië verhinderd werd zijn met zooveel succes aangevangen arbeid voort te zetten, verleende de voorzitter het woord aan Dr. van Everdingen - directeur van de Boeken-Commissie - die gedurende meer dan 20 jaren zich aan den zoo nuttigen arbeid van het verspreiden van boeken en tijdschriften naar alle oorden waar Nederlanders op onzen wereldbol verkeeren, gewijd heeft.
Dr. v. Everdingen schetste - aan de hand van groote aan den wand bevestigde platen en statistieken - de voortdurende ontwikkeling van den arbeid der Boeken-Commissie. Helaas verkeeren de geldmiddelen ook hier in noodlijdenden toestand. Spreker had gehoopt dit jaar te komen tot de verzending van de 2000ste kist met boeken, maar er is geen uitzicht op. De uitgaven zijn hoofdzakelijk door de verzendingskosten verbazend gestegen; de inkomsten zijn belangrijk gedaald. Hij vermeldde echter met dankbaarheid hoe - na een in Neerlandia geuiten noodkreet - H.M. de Koningin de eerste was die een bedrag van f 50 ter beschikking der Commissie stelde. (Toejuiching.)
Staande de vergadering bood de heer Honig - namens de afdeeling Zaanstreek - f 50 aan, welke gift door de vergadering warm werd toegejuicht.
Vervolgens voerden verschillende aanwezigen het woord ter bespreking van de belangen van Verbond en Groep.
Zoo bepleitte de heer Van Heusden (Amsterdam) het denkbeeld, de tactiek van het Verbond te wijzigen door de werkzaamheden te beperken. Het Verbond was z.i. niet populair genoeg; de groepsdag moest een volksdag zijn. Spreker achtte het gewenscht, dat ook het jongere geslacht met het werk van het Verbond bekend raakt.
De heer Schaap (Groningen) voerde in ongeveer gelijken zin het woord. Het Verbond moet meer tot het volk gebracht worden; men moet niet aarzelen in vergaderingen en bijeenkomsten over het Verbond en zijn arbeid te spreken.
De heer Van Lier (Amsterdam) betwijfelde het nut van zulk optreden in politieke vergaderingen, waar men uitsluitend heengaat om over politiek van gedachten te wisselen. Een door dezen spreker gemaakte opmerking gaf aanleiding tot eenig debat ten opzichte van de meer of minder nationale gevoelens van een oprecht sociaal-democraat, debat waaraan eenige dames met veel vuur deelnamen.
De heer Dr. van Weel ('s-Gravenhage) deed mededeelingen over de verrichtingen van de Taal-Commissie en gaf in overweging de komende regeering te overtuigen van de wenschelijkheid van een maatregel, waarbij op reclameborden, winkel-opschriften enz. het gebruik van de Nederlandsche taal in de eerste plaats verplicht wordt gesteld.
Verschillende vragen ten opzichte van verhooging van bijdragen, werking van het gewijzigde groepsreglement, tijdstip waarop de herziening van statuten en groepsreglement kon worden tegemoet gezien, werden nog door den voorzitter beantwoord.
Daarna vereenigde men zich aan een noenmaal.
Nadat de deelnemers aan den groepsdag waren gekiekt, leidde de voorzitter den spreker voor de middag-dag-bijeenkomst - den heer Mr. H.C. Dresselhuys, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal - bij de vergadering in.
‘De Rijn en zijn beteekenis voor ons land’ was het onderwerp dat de gevierde spreker in een uiterst vlotte en boeiende rede voor zijn toehoorders behandelde.
De beperkte ruimte in dit blad laat niet toe een uitgebreid verslag van de rede te geven. Het volgende moge volstaan om ook hen die de bijeenkomst niet bijwoonden nog meer dan tot nog toe te doordringen van de groote beteekenis, die het Rijnvraagstuk - geboren uit de opvattingen omtrent nationale en internationale stroomen - voor ons land heeft.
Hoewel politiek in het Verbond uit den booze is, meende spr. zich op dit punt hiervan niet te kunnen onthouden. Bij den Rijn hebben verschillende naties belang, en dit leidt vanzelf tot politiek. Vooral den laatsten tijd is de Rijn een brandend vraagstuk geworden, waarbij Nederland een zeer voorname rol zal en moet spelen.
Na de steeds toenemende beteekenis van den Rijn voor de scheepvaart uiteengezet te hebben, trad spr. in een historisch overzicht van de politieke behandeling van den Rijn, om daaraan te toetsen de gedragslijn, die Nederland ten opzichte van dit vraagstuk z.i. heeft te volgen.
Met ingenomenheid herinnerde spr. aan de Rijnovereenkomst van Mannheim in 1868, waarbij alle tollen en rechten op den Rijn werden afgeschaft. Die overeenkomst heeft Rotterdam, Amsterdam en ook Antwerpen groot gemaakt. In 1911 trachtte Duitschland de tollen weer in te voeren, doch Nederland weigerde daarvoor toestemming te geven. Thans echter is een gewijzigde toestand ingetreden door het verdrag van Versailles, waarbij behalve aan de oeverstaten, ook aan andere naties medezeggenschap werd verleend door de benoeming van afgevaardigden in de Rijncommissie. Nederland, dat vasthield aan de overeenkomst van Mannheim, weigerde afgevaardigden te zenden naar de vergadering der Rijncommissie te Straatsburg. Men heeft toen zonder Nederland vergaderd, maar de houding van onze regeering heeft toch tot gevolg gehad, dat in een nieuw protocol de rechten van Nederland zijn erkend.
Er zijn evenwel nog moeilijkheden te vreezen van de zijde van Frankrijk, dat voor zich het recht opeischt, zooveel water uit den Rijn te tappen als het voor industrieele en irrigatie-doeleinden noodig heeft, waardoor de Boven-Rijn onbevaarbaar zou worden. Zwitserland steunt Nederland in zijn streven naar een volkomen vrijen Rijn, en ook Engeland en Amerika huldigen dit standpunt van een ruim internationalisme ten aanzien van de rivieren.
De geschiedenis van den Rijn toont, dat handel en industrie slechts leven, wanneer alle belemmeringen uit den weg worden geruimd. Als gevolg van dit beginsel is de Nederlandsche regeering bereid geweest tot de concessies aan België, ook in betrekking tot het Schelde-Rijnkanaal. Echter gelooft spr., dat van dit plan, dat z.i. veel te duur is en aan de scheepvaart door de vele sluizen tal van belemmeringen in den weg zal leggen, niets zal komen, en het zal blijken, dat ook voor België de natuurlijke weg langs den Rijn de beste en de kortste is.
Spr. eindigde zijn rede met uit te spreken, dat de beste politiek zal zijn, waarbij rekening gehouden wordt met deze drie beginselen: 1e. dat de rivier onbelemmerd verkeersmiddel is; 2e. het beheer toekomt aan de oeverstaten, en 3e. de staatssouvereiniteit op de gedeelten der rivier, die tot de oeverstaten behooren, erkend blijft.
Krachtige toejuichingen beloonden den spreker, wiens