Neerlandia. Jaargang 25
(1921)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-Indië.Hollandsche boeren in de tropen.(Vervolg.)Niettegenstaande de betrekkelijke teleurstelling van de kolonisatie op Banda onder G.G. Koen, bleef het vraagstuk aan de orde. De H.H. Zeventienen in 't moederland wezen op 't voorbeeld der Portugeezen, die hunne koloniën in Indië reeds lang zouden hebben verloren, als zij niet getoond hadden het desnoods buiten de hulp van Portugal te kunnen stellen. En ‘hoe haast zoude onze Compagnie gedaan hebben, als de Vaderlandsche secoursen door eenige ongemakken, die onverwacht kunnen opkomen, 't geen God verhoede, kwamen te ontbreken.’ In Indië zelf bracht men ontmoedigende adviezen uit: 't zou misschien wel lukken, maar men moest niet met ledige handen beginnen en men moest zich voor 't werk bedienen van Chineezen en slaven; ook zou 't niet vlotten | |
[pagina 133]
| |
‘met nieuwe aencomelingen, door oncundtschap van spraek en ommeganck met derselver wercklieden.’ Gunstiger was 't oordeel van den G.G. Joan Maetsuyker, eerst Gouverneur van Ceylon, later van Insulinde; zijn raad luidde: ‘Bovenal can den landbouw ontallicke menschen de cost geven met smakelijcke overwinsten, generalyck niet anders van noden zijnde als dat den burger al te met de handt een weynigh geboden ende daerdoor geanimeert werden eerlycke middelen bij der handt te nemen om voort te comen.’ Hij wees op den vooruitgang der Chineezen in Indië en schreef het minder goed slagen van vroegere pogingen toe, aan de ondeugdelijkheid der volksplanters ‘omdat de Nederlanders te bot syn ende altijt met ydele handen komen, daer den Chinees schrander is ende altijt 't een of 't ander uyt syn mouw weet te schudden, waervan breeder te particularisseeren te odieusen saeck zoude wezen.’ Het was zeker mede door zijn invloed, dat de Gouverneur van Ceylon Rijklof van Goens ter hand nam de kolonisatie op Ceylon.
Aangevraagd werden 10 à 12000 Europeesche gezinnen, maar natuurlijk niet verkregen. Toch zond men wat voorradig was, en deed dat in den eersten tijd geregeld. Niettemin verliep de kolonie. Te recht merkt de heer Kalff op, dat dit ten deele veroorzaakt werd door ‘onvrijzinnige regeerings-beginselen, door welke der gemeente, als de keel werd toegebonden.’ Juist! Zoo ging 't ook steeds op Java; de meest bekrompen maatregelen; de verwachting dat de kolonisten op gronden, daarvoor allerminst geschikt, producten zouden verbouwen, die de Compagnie voor de wereldmarkt noodig had; b.v. koffie aan de kust,Ga naar voetnoot1) enz. enz. Hoe 't zij, de Bewindvoerders in 't moederland schenen er genoeg van te hebben, want op latere voorstellen werd door hen geschreven: ‘dat zij daarop geen breeder aanmerking zouden maken, nochte daarop reflexie nemen, ter oorzake al meermalen deze zaak was ten papiere gebracht en thans als een opgewarmde huspot de novo wederom was opgedischt; want dat zij genoegzaam in 1680 en 1683 geleerd hadden, wat de landbouw daar beteekende.’ Wat men toen niet inzag, meenen wij thans met nadruk te mogen opmerken; dit: Evenals op 't eiland Banda, zooals vroeger werd opgemerkt, een burgerij voortleeft, die nog den oud-Hollandschen stempel duidelijk vertoont, evenzoo en nog veel duidelijker is die stempel gedrukt op de Ceylonsche ‘Burgers’; die oud-Hollandsche maatschappij handhaaft zich daar op waardige wijze en geniet er de achting van de Engelsche overheerschers. Ook van deze ‘mislukte’ pogingen meenen wij dus te mogen getuigen...: ten deele wel degelijk geslaagd.
‘Volkomen geslaagd’ schijnt een andere poging in 1672 op 't eiland Mauritius.
Daarvan schrijft Busken Huet: ‘Op Mauritius zijn, in goed vertrouwen op de Oost-Indische Compagnie, omstreeks 1672 een veertigtal Nederlandsche gezinnen zich komen vestigen, allen landbouwers. Zij hadden er het rijk alleen en een goed leven. Zóó goed dat, toen door een magtwoord in 1710, de vestiging der Compagnie op dit eiland voor goed ingetrokken werd, en de kolonisten, wilden zij niet onbeschermd en zonder verkeer met de buitenwereld achterblijven, naar de Kaap verhuizen moesten, dit hun zeer aan het hart ging.’ ‘Aan de Kaap treurden deze menschen - verhaalt een tijdgenoot, die hen daar persoonlijk ontmoet heeft - en, schoon er onder waren, die hofsteden van 8, 10 en 20 duizend gulden gekogt hadden, zoo verklaarden zij egter, dat zij dit alles zeer gaarne zouden willen missen om maar wederom op 't eiland Mauritius te zijn, alwaar zij zeiden een zeer gezegent en voorspoedig leven en alles wat zij wenschen konden gehad te hebben; doch hadden hunne schoone huizen, boomgaarden, heerlijke korenakkers, moeslanden, beesten, enz. daar moeten verlaten, alzoo het onmogelijk was om die goederen mede te voeren, daar zij in de Kaap nu alles van voren af aan beginnen moesten. 't Geen ook de reden was dat vele van deze lieden, die ten uiterste te beklagen waren, van droefheid stierven.’
Jammer, dat deze poging op zulk een ruwe wijze werd afgebroken. Wel is waar is het klimaat op Mauritius voor de Europeanen gunstiger dan het Indische, maar het komt er toch dicht bij. En wij hebben hier met een poging te doen, die wij voorloopig volkomen geslaagd mogen noemen.
In een volgend artikeltje (Neerlandia heeft niet veel plaatsruimte) hopen wij weder terug te keeren, na korten uitstap, naar Nederlandsch Indië. Wat wij voor heden in 't midden brachten, geeft ons alvast de vrijmoedigheid om hun, die zoo geneigd zijn het geheele streven op dit gebied met een armzwaai als onmogelijk en onzinnig te veroordeelen, toe te voegen: Oordeelt niet te haastig; blijft het vraagstuk ‘Hollandsche boeren in Insulinde’ in studie houden. Verder gaat voorloopig de bedoeling mijner artikeltjes niet. |
|