dienst bij de Nationale Garde, waar hij het spoedig tot kapitein bracht. In die hoedanigheid gelukte het hem, dank zij zijn beleid, in 1805 de Engelschen te verslaan, die onder den beruchten Lord Murray, plunderend en brandschattend het land afliepen.
Zijn grootste roem dankt hij echter aan zijne deelneming aan den vrijheidskamp der Zuid-Amerikaansche republieken tegen Spanje. Hoe hij er toe gekomen is, zich in dezen strijd te mengen aan de zijde der opstandelingen, en wat hem met Bolivar in aanraking gebracht heeft, schijnt niet met zekerheid bekend.
Moeilijk is te overschatten het aandeel, dat Brion in de jaren 1816-1820 gehad heeft in den Venezolaanschen vrijheidsoorlog. Aan tal van wapenfeiten, vooral ter zee, is zijn naam verbonden, waaraan hij titel en rang van eersten admiraal der republiek te danken heeft. Met manschappen, wapenen en ammunitie stelde hij op de meest critieke oogenblikken zich ter beschikking van Bolivar. Meer dan één diplomatieke zending heeft hij met gunstig gevolg volbracht. Van de allergrootste beteekenis is geweest zijn ijveren voor de eenheid der leiding in handen van den ‘Bevrijder’.
In 1820 trok Brion zich terug wegens oneenigheid met Bolivar, den man, die zooveel aan hem te danken had, en begaf zich naar zijn geboorteland. Daar stierf hij, slechts 39 jaren oud. Eerst zestig jaren later bewees Venezuela hem de eer, waarop hij aanspraak had. Zijn gebeente werd opgegraven en overgebracht naar het Pantheon te Caracas, waar het rust naast de overblijfselen van Venezuela's grootste zonen.
Op 14 April van dit jaar heeft de Gouverneur van Curaçao, Zijne Excellentie O.L. Helfrich, bij een bezoek aan Venezuela een krans van levende bloemen op Brion's graftombe neergelegd onder het uitspreken van deze woorden tot de talrijke autoriteiten, die daarbij aanwezig waren: ‘Om aan onze gevoelens van hulde bewondering en piëteit jegens onzen grooten landgenoot Brion uiting te geven, die, door schitterende daden de zaak der vrijheid van Venezuela zoodanig gediend heeft, dat hem de eer waardig is gekeurd naast de groote mannen dier Natie te mogen rusten, heb ik gemeend dezen krans eerbiedig te moeten nederleggen op zijn laatste rustplaats.’
Venezuela maakt zich op om in deze maand, als de datum van Brion's sterfdag na honderd jaren is teruggekeerd, zijne nagedachtenis op grootsche wijze te huldigen. Onze kolonie Curaçao zal daarbij niet achterblijven.
Waar het hier geldt een Nederlander, die met meer dan een van onze nationale groote mannen uit onzen besten tijd op een lijn te stellen is, mogen wij niet in gebreke blijven, dit alles ons te herinneren.
Daartoe diene ook dit weinige.
B. DE GAAY FORTMAN.