Neerlandia. Jaargang 25
(1921)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbespreking.Organiese Gemie, deur Dr. D. du T. Malherbe, Professor in die Gemie, T.H.K. Pretoria, D.B. Centen, Amsterdam.De Redaktie van Neerlandia vraagt mij over dit boek iets te schrijven, gelukkig alleen ten opzichte van het Afrikaans, want als ik een boek over chemie inzie, moet ik altijd denken aan een Friese meester, die last had van de moeder van een van zijn leerlingen. Tegen zulk schelden kon hij niet op, tot op een morgen hij de geest vaardig voelde worden, toen zij daar weer stond aan te gaan. Hij zei zo iets als: ‘lilk parallelopipedum, trapezium, prisma, parallelogram!’ enz. en de juffrouw droop verslagen af: daar kon zij niet tegen op. Wat zou die meester kunnen grasduinen in suuranhidriede, etielkarbonaat, hexose enz! Hij kon het tegen alle nijdige moeders van het dorp wel opnemen. Maar zonder gekheid, ook buiten dat niet bedoeld gebruik, is dit boekje, waar ik niets van begrijp, een zeer verheugende verschijning. En toch aan de andere kant is het ook ergerlik, zoals een motorrijder dat is voor een fietser, omdat deze hem niet inhalen kan, en - nu vindt dat hij te hard gaat. Bij het eerste, de verheuging, zal ik beginnen: het Afrikaans, dat eerst ons met naïeve kinderogen aanzag, dat toen als een jongen om ons heen balspoelde en met een forse opgroei in eens ook al als jonge man ons vol hoop in de ogen keek, zijn land bezong en naar ‘de nooiens’ in scherts en volle ernst uit vrijen ging; het staat hier nu als professor al achter de katheder, om zijn volk te leren gebruik maken van wat er in 't verleden elders aan wetenschap opgebouwd is en wat nu in staat zal zijn om zijn volk op datzelfde, of hoger peil te brengen. En vele Nederlanders zijn nog niet eens bekomen van de schrik, dat, dat ‘lelike’ - ja, zoo noemden zij het, N.B.! - kind het waagde om te groeien en zelfs poëzie te willen schrijven! Poëzie door velen geroemd! Zij wrijven zich de ogen uit, bekijken dit boekje aan alle kanten, en vinden natuurlik terstond iets om te vitten: ‘Ba, wat onbeschaafd! Organiese gemie? Waarom niet chemie? Aan dat organiese kunnen we niet veel doen; dat schrijven die gekke kollewijners bij ons ook al, maar gemie! Nu vraag ik je toch, gemie! Dat zou onze keukenmeid nog niet eens schrijven!’ Zo iets zal de inzage van dit boekje velen hier doen zeggen, omdat wij zo op de vorm zijn, wij zijn famielie van de Hallemannetjes, ‘die zoo biezonder fatsoenlijk waren!’ De oude ‘beproefde’ vorm vereren wij tot in het dwaze en ziedaar - nu kom ik op de ergernis - de motorrijder, die er van door gaat en de wielrijder ver achter zich laat. Dit nieuwe volk heeft zich vrij gemaakt van een Engels en van een Hollands verleden. Het wil zich zelf zijn: het bestrijdt het Engels met eigen taal en kiest in afwachting van het eeuwig treuzelende Holland zich een eigen spelling, waarbij het de geleerde struikelblokken wegschopt of -wentelt en zo pad krijgt voor de eigen motorfiets. Vooruit! Dat de Afrikaander later tegen onze wetenschappelike boeken raar aan zal zien en die ‘ouderwetse’ vormen hem onaangenaam zullen aandoen, aan wie de schuld? Men schijnt in Den Haag maar niet in te zien, dat Holland mee vooruit moet, dat in (en door?) de oorlog de eerbied voor 't al lang gestorvene en dood in onze boekjes en hersens zittende tot op het vriespunt is gedaald. Zie, wij konden, wij hoefden ook eerst nog niet zo ver te gaan in de richting van het fonetiese, als zij, maar nu bij ons niets gedaan wordt; nu het spellingprobleem, dank zij deze Minister van Onderwijs verder dan ooit van zijn oplossing af is, omdat Z. Exc. blijkbaar eerst zelf het lijstje van mannelike woorden, hem verschaft door Prof. Dr. J.W. Muller, (maar op zijn Z. Exc.'s verzoek!) van buiten leert, voordat hij er de zegen (wie vindt toch een ironie - teken uit?) van verspreidt over het gehele Nederlandse volk; nu het hele volk er naar smacht, maar vergeefs!, om te mogen leren: bij arm moet ik soms wel den schrijven, maar bij voet b.v. niet; boezem moet ik (N.B!) zegenen met een mannelik geslacht en mond en nek ook, maar buik en borst niet’ enz.; nu alles hoopvol (?) uitziet naar de deur van het ministeriele vertrek waar het bewuste toverboekje van daan moet komen, dat ons allen gelukkig moet maken; nu gaan zij hun gang en de poging van onze Vereniging tot Vereenvoudiging van de Schrijftaal, die voor enige jaren volkomen aan hun behoefte had voldaan, is nu al te zwak bevonden voor hun jonge blik. Als men ons hier niet 30 jaar had laten modderen uit ziekelike afleidingsromantiek, konden wij nu gelijk op rijden met de Afrikaanders; terwijl nu, tot beider scha allicht, de spellingband geheel verbroken is. Vreemd zal de Afrikaander zo komen te staan tegenover onze Nederlandse boeken, nu hij ons teuten moe is geworden. Maar de schuld van de vervreemding zit in de teuter; had men hier vlugger en fermer opgeruimd wat er aan stenen op de weg lag, wij waren niet zo ver van elkaar geraakt. Hiermee heb ik het boek van Dr. du T. Malherbe wel geheel uit het oog verloren, maar dat boek is ook alleen voor Afrikaanders, denk ik, bestemd. Een Hollands student zal allicht een... Duits boek moeten gebruiken, dat is zo onze manier, of anders - bij uitzondering - een Nederlands boek in onze ‘behoorlike’ De Vries en Te Winkel-spelling. En hij zal deze laat- | |
[pagina 109]
| |
ste ook verkiezen, omdat hem op onze H.B. Scholen dank zij het remmen uit Den Haag veelal niet behoorlik de ogen geopend zijn voor de voordelen van een eenvoudiger stelsel. Hij zou dit boek dus ook maar ‘lelik’ vinden, d.w.z. het zou hem enige moeite kosten om door die spellingafwijking heen te bijten. Misschien ook komen ze op onze H.B. Scholen al even ver als dit boek. Dat kan ik niet beoordelen. Al spijt het mij dus voor ons zelf, ik kan niet anders dan de Afrikaanse daad, die ook uit dit boek spreekt, toejuichen. Wij hebben niet velen bij wie wij histories taalkundig en persoonlik, ook ekonomies, zo goed passen als de Afrikaanders. We moesten dus voorzichtig zijn; veel hebben wij niet te verliezen in deze rare wereld. Haarlem, 20 Junie 1921. J.B. SCHEPERS.
De Red. achtte het feit, dat een wetenschappelijk leerboek in het Afrikaansch verscheen, belangrijk genoeg om het door een erkend voorstander van de V.S. te doen bespreken, al wil zij niet geacht worden met zijn beschouwingen geheel in te stemmen. |
|