kige valuta-verhoudingen kan toeneming van bevolking slechts leiden tot volksverarming.
Nu weet ik wel, dat rijkdom geen waarborg is voor geluk, maar toch wenscht ieder van den maaltijd des levens zooveel te hebben, dat hij een zeer dragelijk bestaan heeft en in dit opzicht zijn de eischen in de laatste jaren niet onbelangrijk toegenomen.
Wil men nu de oplossing van het bevolkingsaanwasvraagstuk zoeken in beperking van geboorten, dan is zulks ten slotte toch te beschouwen als in strijd met de natuur-wetten en in ieder geval zijn wij nog niet zoo ver, daar de bevolking steeds toeneemt.
Onwillekeurig vraagt men zich dan ook af: Zou het niet mogelijk zijn ergens op onze planeet een Nederlandsche nederzetting te vestigen, die, ofschoon onder ander dan Nederlandsch staatsverband, toch haar volkseigenaardigheid en taal zooveel mogelijk zou kunnen bewaren.
Ik geloof wel is waar ook niet aan de mogelijkheid om bijv. maandelijks een 7000 Nederlanders naar een ander punt der wereld te verplaatsen, maar toch zal de landverhuizing m.i. in de komende jaren veel krachtiger moeten plaats hebben en dan liefst met behulp en voorlichting van de regeering geleid moeten worden naar zulke punten op den aardbol, waar voor Nederlanders een goed bestaan te veroveren zou zijn.
Ik meen dat het vraagstuk behoort tot die problemen, welke voor leden van het Alg. Ned. Verb. wel van belang zijn en waarover zij hunne gedachten wel eens mogen laten gaan.
SCHÖNSTEDT.
Het vraagstuk, hier te berde gebracht, verdient zeker de volle aandacht. Maar vergeet de schrijver niet te zeer dat Nederland niet een ‘klein landje’ is, dat het veeleer door zijn koloniën en stamgebieden een groote uitgestrektheid bezit, waarop Nederlandsche overbevolking te allen tijde kan uitzwermen. Men lette op de groote behoefte aan Nederlandsche werkkrachten op alle gebied in Oost- en West-Indië en hoore de roepstemmen uit Zuid-Afrika van Minister Malan en die van Dr. van Lingen voor Ned. Indië in dit Neerlandia-nr.
Red.