Vreemdelingen en onze Taal.
Geachte Redactie,
Onder ‘Mededeelingen en Allerlei’ in het jongste nummer van Neerlandia wordt met een zekere triumfantelijkheid en als een bizondere merkwaardigheid verhaald van een Engelschman, die Nederlandsch leerde.
Wat zijn wij Nederlanders toch zelfweggooierig-kinderlijk in zulke dingen!
Zoo vreeselijk merkwaardig is het feit, dat een Engelschman Hollandsch leert verstaan, wezenlijk niet. Behalve door huwelijken komen zij er ook toe door vriendschappelijk verkeer. Twee onzer vrienden, een Iersch letterkundige en een Engelsch wetenschappelijk man, die herhaaldelijk bij ons vertoefden, hebben zich voldoende onze taal eigen gemaakt om haar in dagbladen en boeken te kunnen lezen. De bekende leider van het Engelsche positivisme verstaat onze taal. Evenzeer de schrijver over Nederlandsche landbouwtoestanden Mr. Robertson Scott en ik kreeg een poos geleden een zeer geslaagde vertaalproeve van Vondels Adam in Ballingschap ter keuring van de hand eener Engelsche vrouw, welke vertaling naast de voortreffelijke Amerikaansche van Prof. van Noppen genoemd mocht worden.
Er zullen er veel meer zijn. En er zullen veel meer komen, als wij Nederlanders meer als van zelfsprekend beschouwen, dat buitenlanders ook onze taal leeren en wij niet alleen de hunne.
Bij ons verblijf in Locarno, kortgeleden, kennis makend met een paar ontwikkelde meisjes uit Bazel, wees ik hun er op, hoe hun Bazelsche dialect klanken en woorden had, die nauwe verwantschap toonden met onze taal. Ten bewijze las ik er haar wat in voor en dit wekte zoo zeer haar belangstelling, dat zij verzochten te mogen beproeven wat zij van een Hollandsche krant verstaan konden. Na acht dagen waren zij al zoo ver, dat zij een Hollandsch tooneelstuk bleken te kunnen lezen.
Laten we ons licht niet te diep onder de korenmaat zetten!
Den Haag 8 Januari 1921.
L. SIMONS.