Daaruit volgt o.a., dat het Nedersaksisch spraakkunstig veel dichter staat bij het Nederlandsch dan bijv. bij het Hoogduitsch. De afstand der Jutsch-Deensche taal, die daarna de naastverwante is, is zeker nog zeer veel grooter.
3. Het Nedersaksisch, d.i. het zoogenaamde “Plattdütsch” - wij verzoeken den Nederlanders niet “Platduitschers” te schrijven; wij noemen ons zelven, in het Nederlandsch geschreven, “Platduutschen” - dus het Platduutsch was als taal sedert de 16e eeuw achteruitgegaan. De staatkundige afscheiding van Holland, de Hoogduitsche bijbelvertaling en economische invloeden hebben wel het sterkst aan den ondergang medegewerkt. Eerst sedert eenige tientallen van jaren is een jonge Nedersaksische letterkunde aan het werk sedert Klaus Groth de lyriek, sedert Stavenhage het drama, sedert Fehrs de roman. Uitdrukkingsvermogen op wetenschappelijk en economisch gebied bezit de Nedersaksische taal nog niet.
4. Met het nieuwe gevoel van kracht gaat natuurlijk ook een weder ontwakende belangstelling tot over de staatkundige grenzen uit. Sterke sympathiën werken in 't bijzonder op cultureel gebied naar Holland toe, dat voor onze taalontwikkeling ten voorbeeld strekt. Er ontstaat in de leidende Platduutsche kringen een levendige belangstelling in de Nederlandsche letterkunde, kunst en geschiedenis.
5. Voor beide partijen is bevordering van die cultureele belangstelling gewenscht. Wel mag daarbij het bewustzijn, dat daaruit ook staatkundige sympathiën voor elkander kunnen ontstaan, een rol spelen (ik herinner aan Hollland en Zuid-Afrika), maar iedere verdere staatkundige gevolgtrekking moet verre worden gehouden. Waar weerhanen of heethoofden trachten die er in te mengen, moet van beide zijden daartegen stelling worden genomen. Staatkundige gevolgen zouden in Nederduitsche kringen hetzelfde wantrouwen tegen een voogdij van het taalkundig meer ontwikkelde Holland verwekken, als de Nederlander eens tegen grootere naburige volken gevoelde. In het bijzonder zou iedere vereenzelviging der Platduutsche Beweging met afscheidings-stroomingen, zooals gedurende den oorlog Frankrijk die in Sleeswijk-Holstein en Engeland in Hanover trachtte te bevorderen, haar schielijken ondergang beteeteekenen.
Ik heb in een paar punten uitgesproken, wat op dit oogenblik het belangrijkste is en mij daarbij verplicht gevoeld, ook op het negatieve bijzonder den klemtoon te leggen, daar ik een vijand van illuzies ben. Wat wij, Nederlanders en Platduutschen stellig tezamen vermogen: inniger voeling zoeken op wetenschappelijk, geschiedkundig en vooral letterkundig gebied, zal wel het beste terrein voor bijzondere gedachtenwisseling van beide zijden zijn.’
De herlevende belangstelling voor onze Nederlandsche kunst en beschaving - buiten iedere staatkundige gedachte om - bij een stamverwant volk moeten wij, Nederlanders, met blijdschap aanvaarden en, waar mogelijk, bevorderen.
De liefde voor het Platduutsch groeit sterk in de Nederduitsche streken en doet, gelijk gezegd, tevens het gevoel van stamverwantschap met ons, Nederlanders, herleven. Er bestaat o.a. in Hamburg een wijdvertakte vereeniging ‘Quickborn’, die de beoefening van het Platduutsch bevordert. Uit een der afleveringen van haar tijdschrift. ‘Plattdütsch Land un Waterkant’, haal ik ter kennismaking met het Platduutsch onderstaand gedichtje aan, over de sneeuw, die in den herfst van 1919 op het groene loof der boomen lag. Wanneer men de woorden op Nederlandsche wijze spelde, zou men de overeenkomst met onze taal nog beter bespeuren.
Sneeflach.
De Heben sack in Nach te Eer, -
nu liggt de Welt in witten Droom
wo gestern Obend Harwst noch weer
hangt swoar de Snee mank Büsch un Boom.
De snee is witt, de Snee is week,
dat is, as trock en Moderhand
hen ober 't wide, wide Land.
De Wind sleup in, dat is so still, -
blot Snee un Snee un witte Snee, -
en deepen Droom, keen Woll un Will,
keen Leben un keen Leed un Weh.
Dan zij nog herinnerd aan het mooie gedicht van Klaus Groth: Mijn Môederspraak, door den Vlaamschen toondichter Peter Benoit op muziek gezet.
K.E. OUDENDIJK.