Neerlandia. Jaargang 24
(1920)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-Indië.De aandacht van Insulinde en Nederland wordt in de laatste jaartientallen steeds meer gevestigd op Bandoeng, de villastad op de hoogvlakteGa naar voetnoot*).
Dat is geleidelijk gekomen sedert het oogenblik, dat een spoorlijn West-Java met de Oostelijke helft van dat eiland verbindt. Vóór dien tijd kregen de kleine nederzetting van Europeanen ter hoofdplaats en de planters in de omgeving hunne benoodigdheden per kar heelemaal uit Buitenzorg of Batavia. En nu is Bandoeng een groote stad met winkels, die er zijn mogen, met meerdere nijverheidsinrichtingen, met een min of meer grootsteedsche beweging Sprak men vroeger alleen van de drie hoofdplaatsen van Java: Batavia (Weltevreden), Semarang en Soerabaia, in die zusterentrits is met volle instemming nu ook opgenomen de villastad op de hoogvlakte der Preanger-Regentschappen en niet onwaarschijnlijk zal de jongste zuster binnen afzienbaren tijd de andere drie overvleugelen. Lang - onbegrijpelijk lang - duurde het voor de taaie behoudzucht er toe gebracht werd, er een H. Burgerschool op te richten. 'n Kleine 25 jaar geleden pleitte de Schoolcommissie, waarvan ondergeteekende Secretaris was, te vergeefs voor een bescheiden inrichting of klasse voor meer uitgebreid onderwijs. En nu? De betrekkelijk pas opgerichte H.B.S. werd zoo door honderden leerlingen overstroomd, dat er een tweede moest worden opgericht. Na lange over wegingen begon de verhuizing van Regeerings-bureau's uit het heete Batavia naar de koele hoogvlakte; welke er nu al zijn behoeft hier niet opgesomd te worden; reeds woont er de leger-commandant in een vorstelijke woning en in 't nabijgelegen Tjimahi ('n kwartier sporen) vindt een belangrijk deel | |
[pagina 107]
| |
van 't Nederl. Ind. leger een gezond en versterkend verblijf. Dat alles is een gevolg van den nieuwen tijd, ingeluid door de spoorwegklok! Toen, lang geleden, de Nederlanders zich in Indië vestigden, was dat alleen om handel te drijven; hun vestigingen waren dus altijd aan de kust - in den modder. Daar leefden ze en maakten groote winsten, geurden en praalden als O. W.ërs en.... stierven ze als ratten en muizen, waar ze meer in dienst van Bachus, dan van Hygieia stonden. Toch.... kranige lui, die zich door niets lieten afschrikken in hun pionierswerk! Aan 't einde der 19e eeuw begint de nieuwe tijd, begint men Indië uit een ander oogpunt te zien als een land, dat vooruit gebracht moet worden en bewoond door gezonde, krachtige menschenrassen. Van toen af de neiging om niet alleen gebruik te maken van de zegeningen van het hoogland, maar om ook de kustplaatsen, doorgaans broeinesten van malaria, gezond te maken. Geen wonder, dat Bandoeng, gelegen op 2000 voet boven zeepeil, tot eer en welvaart kwam. De Nederlandsche lezer denke niet aan een Europeesch klimaat; midden op den dag steeds over de 80o Fahr. (in deze Julidagen gevoelt men hier wat dat is); maar.... 's avonds en 's morgens heerlijke afkoeling; in den regel 70o Fahr., wat in den Oostmoesson (de drooge tijd, de Indische winter) tot 60o kan dalen; voorts heerlijk frisch badwater (in de kustplaatsen is dit lauw - tot warm toe) en eindelijk van rondsomme het gebergte met nog koeler temperatuur, vroeger bereikbaar met vlugge karretjes en verder per rijpaard; tegenwoordig evenwel verplaatst men zich per auto en in een paar uur stijgt men tot 4 à 5000 voet en geniet de bergkoelte met frissche teugen. 'n Heerlijk land! 't Is dan ook te begrijpen, dat velen er niet meer aan denken, naar 't moederland terug te gaan, maar zich blijvend daar vestigen en onder hen vindt men stevige staatsburgers, die een chèque van f 100.000. - durven te geven voor een maatschappelijk doel. De verwachting mag dan ook gekoesterd worden, dat ‘Bandoeng-vooruit’ de toekomstleuze zal zijn; zeker zullen de boven genoemde voornaamste drie steden hunne beteekenis houden, o.a. voor handel en scheepvaart; ongetwijfeld zullen ook nog andere plaatsen - ook in de ‘Buitenbezittingen’ - zich omhoog werken, maar de ‘stad op de hoogvlakte’ zal een der voornaamste bronwellen worden voor Insulinde's geestelijke zelfstandigheid. Dit heeft dan ook wel den doorslag gegeven bij de oprichting der Indische Technische Hoogeschool, die op 3 Juli, j.l. - door den Gouvern.-Generaal plechtig geopend is met 35 studenten. Bij de keuze van de plaats der oprichting waren de meeningen in Indië verdeeld, maar de afgevaardigden uit Nederland, die de zaak kwamen regelen, sneden iedere bespreking af en, tot groote ergernis van andersmeenenden, werd de zaak als beklonken beschouwd: Te Bandoeng en niet elders zal de Hoogeschool verrijzen. En.... zoo is die school er en moge een middelpunt van geestelijke ontwikkeling worden, niet alleen voor Insulinde, maar ook voor een groot deel van Oost-Azië. Misschien zouden andere steden in Indië in enkele opzichten meer geschikt zijn geweest, maar geen enkele plaats is zoo geschikt om professoren en studenten te bezielen met werkkracht en veerkracht als de ‘villastad op de hoogvlakte’. Het aantal der studenten (35) is zeker nog niet groot, maar dat zal snel toenemen, als men met de toelating niet te vormelijk-bekrompen is; en de tijd komt dus, dat Nederland niet langer in den vreemde behoeft te gaan zoeken naar en bedelen om ingenieurs, ten gevolge van den onwil der Nederlandsche studenten om in Insulinde een werkkring te zoeken. Ten slotte willen wij niet vergeten, dat het een proeve geldt en dat het een zware taak zal zijn om het onderwijs en de wetenschap daar ginds op een hoog peil te houden; Nederland zal nog lang van zijn beste krachten moeten afstaan voor de voorlichting van Indoenesië, totdat de tijd aangebroken is, dat ook in Indië gevormden als hoogleeraren kunnen optreden. En ten slotte verzuime men niet de gestadige voeling met het buitenland, waar ook voor Nederland zelf nog zooveel te leeren is.
In datzelfde Bandoeng werd in de maanden Mei en Juni j.l. ook gehouden de eerste Indische Jaarbeurs.
Daarover handelt een correspondent van de ‘N. Rott. Crt.’ in het Avondblad van 12 Juli j.l. en geeft daarbij beschouwingen, die voor hen, die in het in Indië ontwakende leven belangstellen, ongetwijfeld waarde hebben. De jaarbeurs wordt door hem aan een scherpe critiek onderworpen, o.a. de inrichting der gebouwen; en..... ‘wie aan de Nederlandsche of buitenlandsche beurzen gewend is, zal haar in 't eerst niet buiten gewoon imposant vinden. De massaliteit, het groote aantal concurreerenden in eenzelfde nijverheid, ontbreekt bijna overal. De eenige betrekkelijk massaal vertegenwoordigd zijn: de machinenijverheid en -fabricage en handel in bouwmateriaal (steen en hout), de goud- en juweelhandel, het drukkersbedrijf, de sigaren-industrie’. Dan klaagt deze ‘vriend, die de feilen toont’, ook over de zwakke vertegenwoordiging van den invoer en zegt daarover met het oog op Nederland: ‘Ten deele, voor wat de Nederlandsche nijverheid aangaat, mag de gebrekkige vertegenwoordiging een gevolg zijn der bekende Hollandsche eigenschap, nieuwe dingen voorloopig nog eens aan te zien Toch ware een ruime deelneming door Nederland aan de volgende Indische Jaarbeurzen nuttig en noodig. De Nederlandsche industrie heeft hier een groot afzetgebied te verliezen, en alle reden om te zorgen, dat de verschuiving, in den oorlog begonnen naar de de zijde van Amerika en Japan, niet wordt voortgezet. (Van Japanschen invoer bemerkt men op deze Jaarbeurs overigens niet veel; hij schijnt, gedeeltelijk ingevolge de boycot-beweging der Chineezen, gedeeltelijk ingevolge slechte kwaliteiten, voorloopig niet zeer gevaaarlijk).’ Die ‘gebrekkige vertegenwoordiging’ van invoer-artikelen is volgens den correspondent mede een gevolg van onvermogen van Nederland en 't buitenland en zoo zal men in Indië er toe overgaan om zelf de hand aan 't werk te slaan en daar de werkkrachten er betrekkelijk goedkoop zullen blijven (niettegenstaande de huidige stribbelingen) zal men op menig gebied den invoer onnoodig maken. Wat de grootere bedrijven betreft ‘schijnt de natuurlijke ontwikkeling wel te zijn, dat de Nederlandsche industrieën, om van de meer gunstige omstandigheden in Indië te profiteeren..... Indische dochterondenemingen stichten’.Ga naar voetnoot*) In de kleine bedrijven zal het Chineesch kapitaal waarschijnlijk de naaste toekomst aan zich hebben. ‘De pogingen’, zegt de schr., van de Regeering en anderen om den Inlander tot klein-industriëel te vormen, hetzij zelfstandig, hetzij coöperatief werkende, zullen denkelijk te langzaam slagen, om een overheersching der nieuw te vormen kleine industrieën door het Chineesche kapitaal te voorkomen. Men moge dit bejammeren, men dient althans te erkennen, dat dit Chineesche kapitaal, in tegenstelling met het Europeesche, Indië niet draineert, niet aftapt, doch met zijn winsten en accumulatie hier te lande blijft.’
Ik kon den lust niet weerstaan, het bovenstaande onder de aandacht van den lezer te brengen, omdat het naar mijne meening den toestand op juiste wijze schetst. En zoo noemen wij de oprichting der Hoogeschool | |
[pagina 108]
| |
en het houden van de eerste Jaarbeurs, beide in de stad op de hoogvlakte twee belangrijke teekenen des tijds.
Hier worden in de frissche gezonde berglucht nieuwe grondslagen gelegd voor 't zelfstandige leven der maatschappij in het Indische Gemeenebest. En wij hebben het vaste vertrouwen, dat dit nieuwe zich ontwikkelende leven de min of meer belangrijke ziekteverschijnselen van de Indische maatschappijen geleidelijk zal doen verdwijnen. En als wij zien, dat 't wederom vreemdelingen, Chizen zijn, die 't meeste voordeel hebben van de nieuwe toestanden, dan zijn wij geneigd uit liefde voor Indië tot de aanmaning: Indonesiërs, vereenigt U! - niet om holle bespiegelingen te houden, niet om onwetenden op te ruien, maar om - kennis verzameld hebbende - mannen te worden van de daad op 't gebied van landbouw, handel, nijverheid. Gij hebt een schoone kans; waarom laat gij U door anderen de kaas van 't brood wegnemen. Jonge Indonesische ingenieurs, gesteund door Indonesisch kapitaal (dat is er genoeg!) kunnen nu gaan toonen wat er in hen zit. 's-Gr. v.L. |
|