zen; men eert er onzen handel, onze nijverheid. Wie onzer ooit het voorrecht had, internationale congressen te gaan bijwonen, gevoelde steeds met trots, dat de Hollandsche congresleden er welkome gasten waren; en wie buitenlanders mocht rondleiden in onze scholen, in onze musea, in onze philantropische stichtingen, in onze havensteden, - wie hun mocht verklaren onze staatsinrichting en nog veel meer, kon vaak met stille voldoening waarnemen de lichtelijk afgunstige bewondering, die veel van dit alles bij den vreemden bezoeker opwekte. Ook wij Nederlandsche vrouwen dragen er daarom roem op te behooren tot het Nederlandsche volk; en nu wij eindelijk ook voor de wet als leden van dat volk zijn erkend, zijn wij te fierder geworden in het bewustzijn van het vele uitnemende, dat ons volk steeds heeft gekenmerkt, willen ook wij vrouwen, dat ons land wat het in het verleden is geweest ook zal blijven in het heden en in de toekomst.
Zijn vrijheidszin, zijn kostelijkst bezit, heeft het nooit verloochend of prijsgegeven. In vrijheid is het gegroeid, in vrijheid zal het blijven wassen.
Het is niet genoeg, dat wij boven verdenking zijn, anderen lagen te leggen, - wij moeten voorkomen, dat ze ons worden gelegd. En wij kunnen dit, door niet alleen onze vriendschap begeerlijk te maken, maar ook onzen tegenweer te doen duchten. Mannen en vrouwen moeten daartoe samenwerken; moeten de jeugd maken gezond van lichaam, krachtig van wil, geoefend van spieren, bereid ook om zich te geven aan het algemeen belang, waar en wanneer de roepstem komt.
Zoo dit offers eischt, dan moeten wij die weten te brengen; ook wij vrouwen moeten dat.
Maar vergeten wij niet, dat het bij de versterking van Nederlands weerkracht, volstrekt niet enkel gaat om eenen strijd van geweld te keeren met geweld. Er is nog een andere soort van overweldiging dan gewapenderhand, de zoogen. pénétration pacifique, een gevaar, waaraan ons Nederlandsche volk in de eerste jaen dezer eeuw meer is blootgesteld geweest, dan wij toen bedachten. Hoe zijn toen onze kunst, onze wetenschap, ons onderwijs, onze armverzorging beinvloed door uitheemsche voorbeelden, beheerscht door buitenlandsche methodes. Ook daartegen moet Neerlands weerkracht worden gestaald door een krachtig nationaal bewustzijn, opdat dit ons als een stralende fakkel voorlichte bij de waardeering van wat er goed en schoon is in het streven van andere volken. Wij mogen ons door hun voorbeeld laten bezielen, wij mogen van hen leeren, wij mogen bij hen ter schole gaan, - maar hen slaafs navolgen mogen wij niet. Ons eigen volkskarakter moeten wij tot zijn eigenaardige ontwikkeling brengen en althans wij vrouwen kunnen veel daartoe bijbrengen door de kinderen van ons volk vertrouwd te maken met onze vaderlandsche geschiedenis, met de historie van ons Vorstenhuis; door hen te doen ontgloeien van geestdrift voor zelfopofferende daden, van eerbied en liefde voor onze taal, van begrip en waardeering van onze nationale kunst.
Daartoe mede te werken is voor ons, Nederlandsche vrouwen, een schoone taak en als een eereschuld, die wij onzerzijds zullen hebben af te doen, nu het Nederlandsche volk ons metterdaad als volksgenooten heeft erkend. Door te helpen versterken het nationaal bewustzijn willen wij dan ook het onze toebrengen om waar te maken de schoone woorden, welke prijken op Nederlands nationale monument bij uitnemendheid, op het Rijksmuseum te Amsterdam:
Van Hollands heerlijkheid in 't vroegst verleden
Schiet rijke straal bij straal door deze muren heen,
Geen nabuur, die ons ooit 't geschiedboek heeft ontstreen,
Dat van een glorie tuigt, ongeëvenaard tot heden.
Van deze kleine plek, dit oost- en westerslib,
Werd aan Europe en de aard weleer de wet gegeven.
Schijnt naast der vaadren zon ons licht een vonk, die stip
Op hun azuren grond trilt nog van gloed en leven.