Ook de commandant-generaal van onze nederzettingen aan de Goudkust, Abraham de Veer, heeft geweigerd de overweldiging van het vaderland te erkennen. Hij was gesproten uit een oud koopmansgeslacht, dat twee Oostzeekolonies had helpen stichten (Danzig en Frederiksstad) en de zoon van een Gouverneur van Curaçao. Doordat hij zich op dit eiland in verschillende posten had onderscheiden en o.a. de welgeslaagde afweer der Engelsche overrompelingen in 1803 en '04 geleid had, werd hij in 1807 aangesteld tot commandant-generaal ter Kuste van Guinea met den rang van generaal-majoor. In 1808 zeilde hij op de ‘Gelderland’ de reede van Texel uit, maar dit fregat werd na hardnekkigen strijd door de Engelschen overmeesterd en ruim een jaar bleef De Veer krijgsgevangen. In 1809 werd hij uitgewisseld en kreeg last op eigen gelegenheid naar zijn gouvernement te vertrekken. Met veel moeite, gevaren en kosten bereikte hij over Nieuw-York reizende, ditmaal de Goudkust. Hier vond hij de grootst mogelijke verwarring; ons hoofdfort St. George d'Elmina werd door 30.000 Fantijnsche negers belegerd. Toch wist De Veer door een wisseling van beleid en kracht de orde te herstellen. In 1810 kreeg hij het bericht, dat het Koninkrijk Holland had opgehouden te bestaan, doch hij twijfelde niet aan de toekomst van zijn volk en besloot zijn bestuursgebied voor een herrezen vaderland te bewaren. De wissels, die hij tot betaling van ambtenaren en troepen trok, werden daarom door het Fransche bewind geweigerd en nadat hij in 1812 een opstand onder het eigen garnizoen had gedempt, betaalde hij alle soldijen uit eigen zak. Vijf jaar handhaafde hij zich, strijdende tegen Engelschen en inboorlingen, afgesloten van de wereld, onderhevig aan de invloeden van een moordend klimaat.
In 1816 was zijn hoop eindelijk in vervulling gegaan en kon hij het bestuur aan Daendels overgeven. Toen hij in 1838 als oud-gouverneur van Suriname stierf, kon van hem geschreven worden: ‘Rijk was hij in 's lands dienst gegaan, arm heeft hij dien verlaten’. De nagedachtenis van dezen grooten vaderlander, over wiens bestuur aan de Goudkust ik binnenkort uitvoeriger mededeelingen hoop bekend te maken, verdient beter, dan, als zijn gouvernement, verloren te gaan en vergeten te worden.
Doesburg.
M.R.H. CALMEIJER.