Neerlandia. Jaargang 24
(1920)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen nieuwe Holland-Amerika-lijn.Onder dezen pakkenden titel heeft Prof. Dr. G. Kalff een vlugschrift het licht doen zien, waarin hij het ontstaan (Juni 1913) en de beteekenis uiteenzet van het Koningin Wilhelmina Lectoraat voor Nederlandsche taal, letterkunde en geschiedenis in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Die geestelijke Holland-Amerika-lijn wordt bestuurd door de wetenschappelijke reeders Prof. Dr. G. Kalff, voorzitter (Leiden); Jhr. Mr. H. Laman Trip, secretaris (Oosterbeek); N.G. Pierson, lid der firma Heldring en Pierson, penningmeester (Den Haag); Dr. H.J. Kiewiet de Jonge; Wouter Nijhoff, uitgever (Den Haag); Prof. Mr. C. van Vollenhoven (Leiden); Mr. D.W. Baron van Heeckeren, als vertegenwoordiger van het Departement van Buitenl. Zaken (Den Haag). De lezers van Neerlandia zijn meermalen op de hoogte gehouden van de lotgevallen van het Queen Wilhelmina Lecture shipGa naar voetnoot*). Het boekje van Prof. Kalff geeft een volledig overzicht ook van het werk van den eersten lector Leonard Charles van Noppen en zijn opvolger Dr. A.J. Barnouw. Hij noemt lectoraten als dat aan de Columbia University consulaten voor ons geestelijk leven in het buitenland, invloedscentralen van waar uit juister en vollediger kennis aangaande Nederland en zijn bewoners wordt verbreid. Het geschrift gaat vergezeld van een Engelsche vertaling en bevat voor ons Verbond deze vleiende woorden van waardeering: ‘Onze letterkunde en onze overige kunst mogen genoemd worden. Welk klein volk veroverde zooveel Nobelprijzen? Onze ingenieurs worden naar de verste landen geroepen. Wie tot de vaste lezers van Neerlandia behooren, weten, dat de voortbrengselen van de Nederlandsche nijverheid en handel in de gansche wereld aftrek vinden. Het zal de roem blijven van het Algem. Nederl. Verbond en zijn leidsman, Kiewiet de Jonge, dat zij de banden tusschen ons volk en zijn stamverwanten in den vreemde voorgoed hebben aangehaald en versterkt; dat de ader der stamverwantschap, die - om met Da Costa te spreken - “verstikt en vergeten” was, door hun toedoen “in den zandgrond geraakt, weder uitschoot en zwol”. Het Algem. Nederl. Verbond mag hier genoemd worden, ook omdat de samenhang tusschen geestelijken economisch leven op het veld zijner werkzaamheden duidelijker zichtbaar is dan elders’. |
|