Neerlandia. Jaargang 24
(1920)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-Indië.Door alle Vereenigingen, die zich ten doel stellen in Nederland belangstelling te wekken voor Insulinde, werd in menige vergadering de vraag overwogen: Welke plaats heeft de kennis van de koloniën op onze Nederlandsche scholen?
Ook het Hoofdbestuur van het Algem. Nederl. Verbond hield zich vaak met die vraag bezig. Wij zijn nu op dat gebied niet langer zonder voorlichting; er is een grondslag gelegd, waarop kan worden voortgebouwd. In 1918 stelde het in de jongste afl. van Neerlandia besproken Comité voor Indische leergangen en lezingen eene bijzondere Commissie in om een onderzoek in te stellen. Reeds aan het einde van dat jaar bracht deze Commissie een rapport uit in zake het onderwijs in de kennis van de Nederlandsche koloniën op gymnasia, middelbare scholen en inrichtingen tot opleiding van onderwijzers hier te lande. Het oordeel over den bestaanden toestand is niet zeer gunstig: ‘Voldoet de school aan den eisch, den jongen Nederlander het besef van zijne verantwoordelijkheid bij te brengen? Het besef wakker te roepen van de zedelijke schuld, die het vroegere tijdperk van kolonisatie ons heeft nagelaten? De Commissie moet helaas deze vragen ontkennend beantwoorden; de oorzaken daarvan meent zij te moeten zoeken in de benepen plaats, die aan de kennis van de koloniën is ingeruimd op den lesrooster der scholen en, bovenal, in het ontbreken van waarborgen, dat de personen, aan wie dit zoo hoogst gewichtige onderwijs wordt toevertrouwd, zich de voor deze taak vereischte kunde hebben weten te verwerven.’ Met de uiteenzetting van deze grondgedachten houdt het korte rapport zich achtereenvolgens bezig en handelt ook nog over de hulpmiddelen bij het bewuste onderwijs. Haar oordeel samenvattende, komt de Commissie tot de volgende voorstellen:
Voor een deel zijn deze wenschen reeds vervuld; zullen zij alle vervuld worden? En.... zal dan het doel worden bereikt: Aankweeken van 't gevoel van verantwoordelijkheid bij den Nederlandschen staatsburger? Zal dit geen herschenschim blijken? Voorloopig is, dunkt ons, bij den doorsneê-staatsburger daarvan òf niets òf slechts een greintje aanwezig. Men vraagt hoofdzakelijk: Zal 't mij voordeel brengen - het gaan naar Indië? Wat het opkomend geslacht betreft, het heeft leeren rekenen. Ging men vroeger nog naar Indië, geleid door | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||
't denkbeeld: De wijde wereld in!, thans heeft de nuchtere rekenkunst de verbeeldingskracht overmeesterd. Men meent elders meer voordeel te kunnen behalen en dus... niet naar Indië; vreemdelingen nemen bij dozijnen (misschien honderdtallen) de plaatsen der Nederlandsche jongelui inGa naar voetnoot*). Dat verantwoordelijkheidsgevoel moge - wat wij hopen - onze Regeering bezielen, de enkeling laat zich hoofdzakelijk leiden door de begeerte, zijn gezin tot welstand te brengen. Er zal evenwel al veel gewonnen zijn voor de kennis van Indië, indien bij de aardrijkskunde- en geschiedenislessen aan de Indiën evenveel aandacht geschonken wordt als aan Nederland zelf. Op dit gebied wordt tot op den huidigen dag toe zwaar gezondigd. Men vreeze niet, dat er alweer nieuwe lesuren en leervakken bij zullen komen. Als maar bij 't onderwijs in aardrijkskunde en geschiedenis de peuterige afdaling in kleinigheden eindelijk eens plaats kon maken voor onderwijs in breede trekken en als men maar goed kan vinden niet langer de onmogelijkste landen bij de behandeling boven Insulinde te stellen. Het onderwijs op menige school in Nederland brengt een gewoon mensch met een beetje gezond verstand tot wanhoop. Wij nemen van het verslag, bovengenoemd, afscheid met den wensch, dat 't iets moge helpen. Misschien zou 't niet kwaad zijn als punt 8a nog op de verlanglijst te plaatsen: Vacantieleergang voor Kamerleden. Daarvan zou zeker druk gebruik gemaakt worden. 's-Gr. v.L. |
|