Der zangers macht.
Neen, nu is het niet des zangers macht, waarover ik de vorige maand schreef, - deze regelen zijn gewijd aan de zangers, aan de zangkoren, die zich willen stellen in dienst van het Nederlandsche lied.
Het deed mij zoo goed, te hooren, dat velen instemden met het denkbeeld, dat de beste onzer zangers in den vreemde Nederlandsch, van en over Nederland zouden gaan zingen; nu wil ik trachten onze leden op te wekken, ook in eigen kring den Nederlandschen zang te bevorderen.
Onze mooie Nederlandsche liederen zijn nog veel te weinig bekend, worden nog veel te weinig gezongen.
Wel danken wij veel aan de onderwijzers, die daarin verbetering trachten te brengen, en is de invloed van zangvereenigingen op vele plaatsen duidelijk merkbaar, terwijl men tijdens de mobilisatie uitnemend werk in die richting heeft gedaan bij de militairen, maar nog altijd moet men zich ergeren aan de onbenullige vreemde liedjes in slechte vertaling en de dikwijls weinig beschaafde liedjes van eigen bodem, die ons volk zingt.
Nu hebben in sommige plaatsen van ons land, o.a. in Leeuwarden en Gronnigen, leden van bestaande zangvereenigingen, en ook in het Zuiden, naar ik meen, de Varende Zangers, de uitnemende gedachte gehad om als straatzangers het Nederlandsche lied beter bekend te maken.
Het Nederlandsche lied, plechtig, ernstig, droef, gevoelig, lief, teeder, vroolijk, jolig, boertig, leuk, snaaksch, ondeugend, in alle toonaarden, voor alle stemmingen, voor den ouderdom en de jeugd, voor ernstige en vroolijke menschen, voor de feestzaal en daarbuiten, voor een jongeluisfuif en voor een jongemeisjeskransje.
Dat is het wat ons volk moet leeren van onze straatzangers.
Op gezette tijden gaan ze uit, - de straat op - en zingen hun liederen op de hoeken van de straten, op de pleinen, op binnenplaatsen; ze verkoopen of geven gratis - verkoopen is beter, wordt meer gewaardeerd - hun liederen, waarvan de wijs gewoonlijk vrij snel wordt overgenomen door de muzikale hoorders en de anderen leeren het weer van hen.
Zou het niet mogelijk zijn, dat in alle plaatsen van ons land, waar zangvereenigingen bestaan - en wààr zijn die niet! - een aantal dames en heeren zich beschikbaar stellen, om zoo nu en dan één- of tweestemmige liederen te gaan zingen voor het volk op de straat?
De moderne woningbouw met zijn aardige pleintjes en binnenplaatsen leent er zich zoo goed voor.
Laat men begrijpen, dat men aldus zijn heerlijke gaven nuttig kan maken voor een schoon en edel doel.
De veredelende invloed ervan is grooter dan die, welke uitgaat van de concerten in zalen.
Hoewel begeleiding natuurlijk niet noodzakelijk is, kan deze toch den indruk verhoogen; er zijn er zoovelen, ook onder de jonge menschen, die een instrument bespelen; viool, gitaar, mandoline, kan men in Deventer o.a. door de ‘Landbouwers’ hooren bespelen, als zij voor het een of ander liefdadig doel zoo nu en dan de stad doortrekken en dan heel wat geld weten op te halen...
Zoo kan het instrument den zang stuur geven en zal het doel nog beter bereikt worden: ons volk zijn eigen liederen te leeren zingen, het warm te maken voor het Nederlandsche lied. Dàt is wat wij wenschen door der Zangers Macht.
Aan onze Afdeelingsbesturen om in die richting werkzaam te zijn; de voorbeelden zijn er, dat het kan en goed gaat.
Een mooi werk voor ons Verbond in eigen kring.
W.J. LUGARD.
N.B. Er zijn voor de kleinere plaatsen, die geen zankoren rijk zijn, andere middelen in voorbereiding bij het Bestuur van Groep Nederland om in dezelfde richting werkzaam te zijn.