Utrecht (Burger-Afd.).
31 Maart sprak voor deze Afdeeling de heer Mr. P.H. Ritter Jr., hoofd-redacteur van het ‘Utrechtsch Dagblad’, over ‘De internationale beteekenis der Groot-Nederlandsche Gedachte’. Na een korte inleiding stelde spreker twee vragen: 1e. Is het Hollandsche volk (is de Nederlandsche stam), in staat zijn nationale gedachte in wijdsten omvang te beseffen, en er moeite en leed voor over te hebben? 2e. Is het beseffen en beleven dier nationale gedachte voor ons volk (en onzen stam) een wenschelijkheid, dan wel een noodzaak, een bestaansvoorwaarde?
De eerste vraag beantwoordend kwam spreker tot het besluit, dat de aard van den Dietschen stam voor de ontwikkeling der Groot-Nederlandsche Gedachte niet gunstig is, welke slotsom te pijnlijker klinkt, omdat de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. Vervolgens toonde spreker aan, hoe ook voor de wereld het doordringen der Groot-Nederlandsche Gedachte noodzakelijk is, omdat zij streeft naar een oplossing van het nationaliteiten-vraagstuk: zelfregeering binnen het historisch staatsverband. Spr. wees er o.a. op, dat de Hollandsche Overheid gehouden is in beginsel Nederlandsch te zijn in al hare uitingen en gedragingen, waaruit bijv. voortvloeit, dat een verbond van Holland met België, zoolang België weigert Vlaanderen recht te doen, voor haar volstrekt onaannemelijk moet zijn. Zijne rede besloot spreker aldus:
‘Vlaanderen en Zuid-Afrika zijn door stroomen van leed tot het Groot-Nederlandsche bewustzijn gekomen. Het is hun levensadem, hun bestaansvoorwaarde geworden. Voor ons, Hollanders is het geneesmiddel tegen kleinzielige enghartigheid.
Begrijpen wij dan het nieuwe leven voor ons volk, door het zijn historische en geestelijke waarden te doen beseffen!’