Neerlandia. Jaargang 24
(1920)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Oost-Indië. | |
Eduard Douwes Dekker.Op 2 Maart j.l. was het 100 jaar geleden, dat Eduard Douwes Dekker in Amsterdam het leven binnentrad - het leven, dat voor hem wel heel moeilijk en zwaar is geweest, zoodat de naam ‘Multatuli’, waaronder hij een reeks van zeer belangrijke geschriften de wereld in zond, wel gekozen moet genoemd worden. Multatuli..... veel heeft hij moeten dragen, worstelend met vervolging, tegenkanting, kleinzieligheid, ploertigheid, armoede, ziekte.... ook met zich zelven; ja, want hoeveel van het verdriet, dat hij dragen moest, te wijten was aan zijn medemenschen en hoeveel aan zich zelven, wij wagen het niet een poging te doen om de grenslijn te trekken. Anderen hebben zich daaraan gewaagd en men zou de grenzen van een klein artikel verre moeten overschrijden om den lezer in staat te stellen een billijk oordeel te vellen. Genoeg - hij was een zwerveling op aarde, dolend eerst in Nederland, later in den vreemde; tobbend met het vinden van een onderdak; verbitterd van wege de maatschappelijke toestanden en de behandeling hem door de Indische Regeering aangedaan. En als hij eindelijk in zijn laatste woonplaats Nieder-Ingelheim na een aanval van asthma dood op de kanapee gevonden wordt, was dat wel een droevig slot van een zeer verdrietig leven. Men mag onderstellen, dat de meeste Nederlanders, - al is het reeds een menschenleeftijd geleden, dat de afgetobde balling in den vreemde het moede hoofd nederlegde - nog wel weten, wie hij was en wat hij beteekende. Edoch, de herinnering vervaagt bij velen allicht, waarschijnlijk het meest bij onze lezers in den vreemde, weshalve hier volgt een zeer beknopte schets van zijn loopbaan.
Eduard Douwes Dekker werd op den 2en Maart van het jaar 1820 geboren te Amsterdam. Ouders: de scheepsgezagvoerder Eduard Douwes Dekker en Sietske Eeltjes Klein. Toen hij 19 jaren oud was, nam zijn vader hem mee naar Oost-Indië om hem daar zijn fortuin te doen zoeken. Dat ging in dien goeden ouden tijd nog al gemakkelijk; jarenlange voorbereiding en tal van examens, zooals thans 't geval is, behoefden niet te worden doorgeworsteld om daarginds een plaatsje te vinden; een gewoon geschoold jongmensch was ook in 't ambtelijke bruikbaar. Zoo werd hij in 1840 2e commies bij de Algemeene Rekenkamer en in 1842 controleur 2e klasse ter Westkust van Sumatra. Een karakter als dat van Douwes Dekker had nog al eens stribbelingen in zijn dienen als ondergeschikte. In 1846 werd hij op wachtgeld gesteld en huwt te Tjandjoer met Everdine Herberte baronesse van Wijnbergen, in zijne geschriften als Tine een zeer lieve, aantrekkelijke figuur. In dat zelfde jaar wordt hij weer in dienst gesteld als commies op het residentiekantoor te Bagelen. In 1848 secretaris der residentie Menado; in 't zelfde jaar ontvangt hij het ‘radicaal van Indisch ambtenaar’, een bewijs dat men hem voor den dienst geschikt acht; trouwens de Gouverneur Generaal Duymaer van Twist getuigt later, na de hieronder te melden Lebaksche moeilijkheden, dat over zijn dienstwerk ‘gunstige rapporten’ bestonden. In 1851 volgde zijn benoeming als Ass. Res. te Ambon, welk ambt hij reeds in 1852 neerlegde om met buitenlandsch verlof naar 't Moederland te vertrekken - een verlof, dat 2½ jaar heeft geduurd. In 1856 in Indië teruggekomen, werd hij benoemd tot Assistent-Resident van Lebak te Rangkas-bitoeng en daar vond hij dra 't einde van zijn ambtelijke loopbaan.
In Rangkas-bitoeng bespeurde hij al zeer spoedig, dat de Regent van Lebak zich, door onwettige heerendiensten als anderszins, bevoordeelde ten koste van de orang-ketjil (de ‘kleine man’). Hij klaagt den Regent aan bij den Resident te Serang (hoofdplaats van de residentie), vraagt dat zijn klacht ernstig onderzocht zal worden en dat de Regent naar Serang moge worden opgezonden, opdat het onderzoek vrijelijk zou kunnen plaats hebben. Dat was makkelijker gevraagd dan ingewilligd. Om dat goed te begrijpen moet men de Indische toestanden, vooral in die dagen, goed kennen. Het is door den vreemdeling vaak opgemerkt en bewonderd, dat het kleine Nederland, met een handjevol troepen, het zoo uitgestrekte Indië met zijn millioenental van inwoners kon besturen. Dit geheim werd verklaard door de eigenaardige taktiek, dat men de Inlanders door hun eigen Hoofden liet besturen. Vazallen, min of meer afhankelijk, en ook de Regenten - een soort vorsten in 't klein, waar de zoon den vader opvolgde en met (toen ter tijde) zeer ruime inkomsten - moesten vaak met een zacht lijntje er toe gebracht worden, den wil van het Nederlandsche gezag uit te voeren. Het is dus begrijpelijk, dat men niet dan met de grootste voorzichtigheid met hen omging, want zij hadden grooten invloed op de kleine luyden, die hen als hun eigenlijke meesters gehoorzaamden en de nederigste hulde brachten; zij waren de steunpilaren van Nederlands invloed. Er was dan ook geen sprake van | |
[pagina 50]
| |
dat b.v. kooplieden hen voor schulden hardhandig mochten aanpakken. En nu komt daar op eens de nieuwe Assistent-Resident als ‘de kat in 't kegelspel’ en wil als ‘oudere broeder’ zijn ‘jongere broer’ een groot schandaal aandoen en wel in een residentie, waar 't vroeger en later moeilijk was 't gezag te handhaven! De Resident (met den niet vleienden naam van ‘Slijmering’ genoemd in de ‘Max Havelaar’) was verschrikt, durfde, kon het verzoek van zijn Ass.-Res. niet inwilligen en keurt het voorbarig optreden van zijn ondergeschikte af. Deze schrijft opgewonden aan den Gouverneur-Generaal om den Resident te gelasten de handelingen van zijn Ass.-Res. goed te keuren of hem zelven ter verantwoording te roepen. 't Was wel te verwachten, dat hij 't moest afleggen; 't antwoord was, dat hij eervol van zijn ambt ontheven werd met last, alsnog van al zijne bevindingen ter zake aan den Resident te rapporteeren. De ontevredenheidsbetuiging, die er bij gevoegd werd van wege zijn voorbarig optreden, werd verzacht door de mededeeling, dat, vanwege de gunstige rapporten over zijn vroegeren dienst, hij belast werd met de waarneming van het Assistent-Residentschap te Ngawi, wat dan later zou kunnen leiden tot eene weer definitieve benoeming.
Ziedaar een geval, dat duizendmaal in den dienst zoowel in Indië als elders voorkomt: De ondergeschikte eigenlijk in zijn recht - en daarvan ten volle overtuigd - moet de vlag strijken voor de inzichten zijner meerderen. Als Douwes Dekker naar Ngawi was gegaan, zou hem allerwaarschijnlijkst een goede toekomst beschoren zijn geweest, niet alleen van wege zijn groote gaven, maar ook, omdat het vaak wordt gezien, dat een ontevredenheidsbetuiging, die eigenlijk niet verdiend is, later gevolgd wordt door een snellere bevordering; zóó bekent de hooger geplaatste zijn ongelijk. Maar.... een Douwes Dekker kon de ondergane behandeling niet verkroppen; hij vroeg en verkreeg eervol ontslag uit 's Lands dienst..... helaas, zonder pensioen. In 1857 vertrekt hij naar Nederland en nu vangt aan zijne taak als aanklager.
Overal klopt hij, in armoede levende, aan om recht, bij den minister van koloniën in de eerste plaats; hij vraagt om herstel van onrecht en... een plaats in den Raad van N.-Indië; hij krijgt vrienden en beschermers, raakt weer met hen overhoop; hij trekt aan en stoot af en meer en meer ziet men in hem den dolenden ridder. Eindelijk - in 1860 - gaat er een schok door 't Nederlandsche volk bij 't verschijnen van 't beroemde werk: Max Havelaar of de koffieveilingen der Ned. HandelmaatschappijGa naar voetnoot*). Dat was een nieuw geluid; een aangrijpende stijl en inkleeding - alles, alles heel vreemd en onbegrijpelijk voor de benepen-behoudzuchtige met zich zelf wel tevredene Nederlandsche burgerij. Een aanklacht: Daarginds worden millioenen onderdrukt en gekneveld onder de Nederlandsche vlag. Wat snerpende geeselstriemen in dit werk voor de ‘droogstoppels’ en ‘slijmeringen’! 't Zonderlinge boek - we herinneren ons dat - werd druk gelezen - als verboden waar niet zelden; want 't was ‘zoo'n raar’ boek. Ook dat bracht hem niet veel verder. Hij tobde voort, hield lezingen, walgde van de menschen (‘publiek, ik veracht u met groote innigheid’) werkte voor de pers, maar aldoor narigheid en ellende. Eindelijk verlaat hij Nederland en woont in den vreemde, waar 't ook al geen weelde is; lang in Wiesbaden, eindelijk in Nieder-Ingelheim, waar hij den 19en Februari 1887 door den dood van zijn lijden verlost werd. Wat heeft Indië aan hem te danken?
Dat vragen wij ten slotte. Wij spreken derhalve niet over de waarde van zijn talent (wilt ge ‘genie’) als schrijver in 't algemeen. Dit eene slechts: Hij greep aan door zijn oorspronkelijkheid, zijn bezielend woord; de voortbrengselen van zijn geest, zijn gemoed, zijn hartstocht, zijn haat hebben waarde voor alle tijden - evenals de werken der klassieken of o.a. van Israëls profeten. Wij handelen ook niet over zijn denkbeelden in de Ideeën en elders verkondigd. Evenmin treden wij in beschouwingen over zijn waarde als mensch; dat alles laten we terzijde, omdat wij hier alleen vragen wat ‘Multatuli’ voor Indië geweest is, zijn Insulinde, dat zich slingert om den evenaar als een gordel van smaragd.Ga naar voetnoot**)
En nu ons antwoord op de gestelde vraag. Dat kan zeer kort zijn: Het is aan Multatuli gelukt Nederland wakker te schudden; in ons volk de gedachte te doen ontwaken: Daar ginds wonen niet alleen apen, maar ook onze medemenschen en velen van hen worden onrechtvaardig behandeldGa naar voetnoot*). Van deze gedachte was hij ‘een zaaier die uitging om te zaaien’.
En nu zijn er, die meenen, dat hij ook onkruid zaaide; ook dat laten wij rusten. Onomstootelijk staat vast, dat hij voor Indië school gemaakt heeft. Dat zaad viel hier en daar in vruchtbaren akker, wies op en bracht vruchten voort. Velen van hen, o.a. die zich toen ter tijde en later te Delft voorbereidden voor een werkkring in Indië, ontgloeiden in geestdrift voor hun toekomstige taak. In Indië kon men jaren daarna o.a. controleurs aantreffen, van wie men eenigszins medelijdend zeide: ‘'n echte multatuliaan’. Dat waren zij, die - niet altijd verstandig - meer dan anderen den ‘kleinen man’ van dienst trachtten te zijn. Multatuli streefde niet naar ontvoogding van Indië - de tegenwoordige beweging zou hem vreemd aangedaan hebben - hij zei alleen tot Nederland: Wees een goed, eerlijk en rechtvaardig voogd. Daarvoor pleitte hij op geniale wijze. En daarvoor verdient zijn naam met lichtende letters te worden opgeteekend in de geschiedrol van Insulinde. 's-Gr. v.L. |
|