slaat; grof werk dus, dat Tolstoi's Opstanding bij den lezer als onthutsenden achtergrond oproept.
Middelpunt van den Vlaamschen strijd is op dit oogenblik alweer het Hoogeschoolvraagstuk. Er zijn twee Rijkshoogescholen in België, in Luik en in Gent. Dat is onrecht, zeggen de Vlamingen: eerlijk deelen; een voor de Franschen in Luik en een voor Vlamingen in Gent. Neen, zeggen de anderen, Gent krijg jullie niet, daar zijn wij vastgeroest sedert 1835; je kunt er desnoods een krijgen in Antwerpen. Daar denken we niet over, zoo weer de Vlamingen, wij willen in het hart van Vlaanderen een middelpunt van hooger Vlaamsch leven; daar hoort onze eigen nationale Hoogeschool, daar moet het geestelijk en daardoor stoffelijk verwaarloosde Vlaamsche vok zich opheffen in zijn vollen aanleg; daar moeten de dokters, de leeraren, de rechters, de advocaten worden gevormd in de landstaal, om later hun Vlaamsche omgeving mee omhoog te trekken uit de moedwillig gekweekte achterlijkheid. Dat gij sedert 1835 een Fransche Hoogeschool te Gent bezit, is waar, maar gij hebt die verkregen door onrecht; gij hebt toen een buitenlandsche politiek laten voeren door buitenlanders, die eens voor al Vlaanderen wilden onttalen. Wij Vlamingen hadden ons moeten verzetten, maar de meesten van ons waren de kluts kwijt en de helderzienden, wel er was een schrikbewind toen, zooals het nu is geweest na den oorlog; wie toen van Hollandsch kikte, was even melaatsch als de activisten nu. Wij waren met schrik en dofheid geslagen. Maar die schrik en die dofheid zijn verdampt; wij zien thans scherp en onvervaard, dus: geef ons wat van ons moet zijn als eisch van natuur.
't Is een ingewikkelde kwestie. Ook liberalisme en katholicisme komen er bij te pas, wat Vlaamsche en Hollandsche bladen mogen beweren. Maar daarom gaat het, wij zijn er van overtuigd, bij de tegenwoordige leiders niet; het gaat om het recht, in eigen tweevolkig land geestelijk en maatschappelijk onbeperkt zich zelf te kunnen zijn.
In 't Vlaamsche nest heeft een koekoek haar ei gelegd en het koekoeksjong speelt de baas over de inheemschen. Het moet den rand over, zoo is de leus; 't is het nest van de Vlaamsche gaai!
Daar voelen wij Hollanders alles voor, dat spreekt. Maar wij houden er ons buiten. Alleen, wij zitten op de eerste banken en 't zal er spannen! De Gentsche Hoogeschool is voor de Franschgezinden in België, als in Spanje voor de Engelschen de rots van Gibraltar.
Als Jericho zal de veste niet vallen; enkel de brullende Vlaamsche Leeuw zal het niet meer doen.
* * *
Emile Verhaeren, de dichter, is gestorven. En nu treft den lezer der Vlaamsche bladen hoe aan zijn nagedachtenis de hulde ruimschoots wordt geboden, zonder het pijnlijk te verzwijgen, dat hij, een zoon van Vlaamsche ouders, zijn taal en daarmee zijn land heeft afgezworen. Want al kan over de stelling worden geredetwist, dat wie zijn moedertaal van zich werpt, een vreemde wordt, in hoofdzaak is dit toch waar. Emile Verhaeren, die over Vlaanderen schreef in het Fransch, heeft getoond, dat niemand zich ongemerkt kan ontheemschen. Lemaître heeft - volgens de Standaard - gevraagd om een Fransche vertaling van Verhaeren's Fransche werk. Dat zal echter wel een vluchtige geestigheid van den criticus zijn geweest.
Ziehier wat de Volksgazet van 19 Jan. o.a. schrijft:
‘Verhaeren voelde zich door en door Vlaming, maar zijn opvoeding, zooals die van de groote meerderheid zijner landgenooten, was Fransch. Het gevolg van zulk een regiem is, dat, als bij uitzondering een geniale geest oprijst in dit land, hij afgezonderd staat, zonder verband met het eigen volk, dat nog steeds zijn eigen taal niet verschopte. Dat is het tragieke in het leven van den dichter als Verhaeren, en wie weet hoe dikwijls hij het als iets pijnlijks gevoeld heeft. Georges Eekhout, een ontwortelde als Verhaeren, en evenals Verhaeren verteerd door een innige liefde tot het volk, heeft dat gevoel van vereenzaming en verwijdering van het volk zelf, waar hij voor schrijft, scherp uitgedrukt.’
K.d.J.