Zwaantje spreekt geen Hollandsch meer.
Het Hollandsch is door d'eeuwen henen
Steeds als een schoone taal erkend.
Toch hebben veel van Neerlands kind'ren
Er zich met smaadheid afgewend.
Eén voorbeeld wil ik hier verhalen;
't Is dat van Zwaantje van der Scheer,
Slechts in Amerika twee jaren,
Spreekt Zwaantje reeds geen Hollandsch meer
En daarom, wat is meer natuurlijk,
Heeft zij bij 't Engelsch hulp gezocht;
Ten minste zij betitelt gaarne
Met dezen naam haar taalgedrocht.
't Is echter vrees'lijk aan te hooren
Hoe zij het radbraakt, keer op keer;
Maar 't is vergeeflijk, want sinds maanden
Spreekt Zwaantje reeds geen Hollandsch meer.
En of nu 't steenkoolschuit-matroosje
Ook veelal bet're taal verstaat,
Dat hindert Zwaantje niet in 't minste,
Zoolang men haar maar spreken laat.
‘You bet your boots,’ en ‘Quit your kiddin.’
Gebruikt zij dan ook telkens weer;
En ‘Sure, Mike’ is haar liefste stopwoord.
Want Zwaantje spreekt geen Hollandsch meer.
En moet zij met haar moeder spreken,
Die zelfs geen ‘Yes’ of ‘No’ verstaat,
't Zij in de ‘streetcar’ of in winkels,
Dan neemt zij 't fluisteren te baat:
Men mag van haar geen Hollandsch hooren,
Dat krenkt haar hoogmoed al te zeer.
Die taal mag voor een ‘Dutchman’ passen,
Maar Zwaantje spreekt geen Hollandsch meer.
Maar ook de beste kan soms falen.
Dat bleek bij Zwaantje inderdaad.
Doch daarom is zij niet te laken;
Wie is volmaakt uit Adam's zaad
Maar ach, zij heeft de kwaal van velen,
En dat strekt weinig tot haar eer,
Want schoon zij 't Engelsch moet verknoeien,
Spreekt Zwaantje toch geen Hollandsch meer.
't Gebeurde in de Kermisdagen
Dat Zwaantje's moeder haar eens vroeg,
Om toch wat roode baai te koopen,
Waar vader steeds een hemd van droeg. -
Zij ging en trad den winkel binnen,
Zett' dad'lijk op een stoel zich neer,
En babbeld' Engelsch met de dames,
Want Zwaantje spreekt geen Hollandsch meer.
‘I vant to see red baai, for fader,’
Zoo spreekt zij stout de juffrouw aan.
‘All right, I'll call him,’ antwoordt deze,
En laat direct een jongen gaan.
Terwijl nu Zwaantje zit te wachten,
En moppert over 't koude weer,
Geeft zij haar Engelsch druk ten beste,
Want Zwaantje spreekt geen Hollandsch meer.
Weldra kwam weer de boodschapsjongen
Bij Zwaantje's zitplaats aangedraafd,
Een glimlach speelt hem om de lippen;
Hij is met humor rijk begaafd.
‘Vesuvius is coming, lady’,
Is 't antwoord van den jongen heer.
Zij dankt hem met een ‘T'ank you, mister’,
Want Zwaantje spreekt geen Hollandsch meer.
Onmidd'lijk daarop komt een heerschap
Met haar zoo rood als karmozijn,
Die, Zwaantje met beleefdheid nad'rend,
Haar vraagt of zij bij hem moet zijn.
‘I vant to see red baai, for fader,
Det's all I vant today, meneer’,
Geeft zij in 't Engelsch hem ten antwoord,
Want Zwaantje spreekt geen Hollandsch meer.
‘Then I must be the one you're seeking:
I am the only red-haired boy,
In all the years this firm existed,
Who ever was in their employ.’
Zoo spreekt de koopman, doch ons Zwaantje
Zei nu: ‘It is for underweer;
I no vant boy, but, baai' for fader.’
Want Zwaantje spreekt geen Hollandsch meer.
Doch nu was ook de ernst ten einde,
Waarvoor de koopman was befaamd;
Hij lachte luid met al de and'ren,
En maakte Zwaantje diep beschaamd.
Zij kreeg haar baai, maar bleef geërgerd;
Toch was het wel een goede leer;
Dat blijkt thans uit haar conversatie,
Want Zwaantje spreekt het Hollandsch weer.
(De Telegraaf voor New Jersey van 18 Juni).
|
|