Neerlandia. Jaargang 23
(1919)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAfdeeling Medan.Ga naar voetnoot1)6 Januari hield deze Afdeling een vergadering. Na een korte inleiding van de voorzitter, de heer Dr. A.A.L. Rutgers hield de heer C. Lulofs, oud-adviseur van de Bestuurszaken der Buitenbezittingen, een lezing over ‘Onze taak in Ned.-Indië’, een rede, die in de kwartieren van Sarikat Islam en Ver. Insulinde aanleiding tot levendig debat heeft gegeven. Spreker toch is van geheel andere gevoelens dan deze verenigingen, wat betreft het onafhankelik maken van Ned-Indië. Spreker haalde in zijn rede een en ander aan uit de brochure ‘Nederland's staatkunde in zijn Aziatiese koloniën’ van de heer Ritsema van Eck, die gevolgd is door de vorige minister van koloniën in het ingediende voorstel tot reorganisatie van het Bestuur in Ned.-Indië. Volgens spreker heeft tot dusver de Ned. regering te weinig gedaan voor de autonomie der inlandse gemeente, miskent het ware karakter der inlandse staatskundige beweging, overschat hare betekenis, en als gevolg daarvan de leiders dier beweging te spoedig te hoog laten reiken. Spreker betoogt vervolgens, dat de inlandse gemeente or lonnatie meer dan op Java in de buitenbezittingen heeft uitgewerkt, vooral Sumatra's Westkust. Stellig hadden de verscheidene gemeentelike instellingen daar meer waardeering verdiend dan de enkele afkeuring, welke de regeringskommissaris, de heer Liefrinck voor de bestuurszorg over heeft gehad. Voorts wordt de inlandse politieke beweging besproken en overtuigd is spreker, dat hier een netelige kwestie wordt aangeroerd. Weinig instemming verwacht hij dan ook te vinden in het etiese kamp Den bewonderaars raadt hij aan zich wat afzijdig te houden, daar ook zij tot de erkenning moeten komen, dat ‘door de stroom niet alleen vruchtbaarmakend slib werd aangevoerd, maar dat de wielende kolken dijken en bruggen ondermijnen. Spreker erkent de moeilike positie, waarin de regering zich destijds zag geplaatst. Na het ontstaan van de Indies politieke beweging had de toenmalige regering zich moeten haasten aan de rechtmatige verlangens tegemoet te komen, o.a. grote uitbreiding van het aantal betrekkingen in staatsdienst voor ontwikkelde inlanders door vervanging van Europeanen in de lagere ambten door zonen des lands. Bij een zodanige gedragslijn had de regering de oprichting van kiesverenigingen en beambtenbonden kunnen begunstigen, maarzij had beter gedaan aan de Sarikat Islam verenigingen rechtspersoonlikheid te weigeren en de actie tegen te gaan. Spreker ontwikkelt zijn bezwaren tegen bovengenoemde verenigingen als volgt: Een leerstelling van de Islam is te vuur en te zwaard hun gebied uit te breiden. In het boek van Prof. Snouck Hurgronje ‘Nederland en de Islam’ leest men zelfs ‘niet Moslimse overheerschers zijn abnormale verschijnselen, die men slechts dulden mag, zolang men zich buiten staat acht er tegen te reageren.’ Noodzakelikerwijs dringen de tendenzen van de Islam in het politieke verenigingsleven naar voren. De modernisering, waaraan ook de Islam niet ontkomt, kan kwalik verwacht worden zover te gaan als tot vrede hebben met een toestand, in strijd met de eigen grondslag van het geloof en die der Moslimse wereldbeschouwing. Op het rechtmatig verwijt der regering aan het Hoofdbestuur der S.I., dat dit plaatselike verenigingen niet weet af te houden van misdaad en oproerigheid, heeft Tjokroaminoto in de Volksraad geantwoord met een sofistiese rede, waarvan spreker de inhoud zó nietszeggend en onjuist acht, dat de erkenning met de gegrondheid van het verwijt vrijwel gelijk staat. Het Hoofdbestuur der vereniging kan een uitbarsting als die te Koedoes misprijzen, haar qua gewelddaad veroordelen als praematuur, ontkennen, dat het einddoel van de aktie der vereniging moet zijn de afschudding van het Nederlandse gezag en verdrijving van de vreemdelingen, is niet mogelik. Spreker eindigt zijn belangwekkende rede met te zeggen: Wie in Tjokroaminoto een begaafde spreker begroet moet bij de toemeting zijner waardering bedenken, hoe gemakkelik het is fouten te vinden in het beheer van een kleine Westerse natie over een uitgestrekt koloniaal rijk, een beheer dat voor aanzienlike delen der buitenbezittingen nauweliks een decennium oud is, hij vrage, naast gave tot kritiek, ook naar de resultaten van opbouwende kracht. G. ANDREAE, Sekretares. ***
Uit een persoonlijken brief van de Sekretares nemen we nog het volgende over:
De mensen klagen hier, dat we zo weinig van het A.N.V. merken. Toch is er veel door de Afdeling gedaan, wat betreft Hollandse lessen aan inlanders, de zogenaamde leergangen. Daarvoor krijgen we nu ook een flinke Gouvernements subsidie, die juist weer met een aanzienlik bedrag is vermeerderd. Dan heeft de Hr. Lulofs een zeer belangwekkende lezing gehouden. Op 't ogenblik logeer ik bij de fam. Schüffner, die hier in de bergen in een Batakhuis wonen. Dr. Schüffner is al lang hier; hij heeft veel gedaan voor de hygiënisering van het land. Een paar dagen geleden ben ik met hem naar een leproserie geweest; de gedachte van in een inrichting te zijn week geheel op den achtergrond. We kwamen in een dorp, waar we alles vonden, wat ook in een Batak kampong te zien is, maar waar iedereen aan dezelfde ziekte leed, de melaatsheid. 't Was minder afzichtelijk dan ik me had voorgesteld, vooral de blijmoedigheid en berusting trof me op de gezichten van deze stakkers. |
|