Verbijsterend.
Haarlem, 15 Mei 1919.
Mijnheer de Redacteur,
Vergun mij a.u.b. 'n klein plaatsje in Neerlandia voor het volgende:
Met klimmende verbazing las ik in Neerlandia van Mei het stukje van de heer Kiewiet de Jonge, getiteld ‘Verbijsterend.’
Wat de verdiensten van Mevr. de G. geweest zijn voor de Vlaamse zaak weet ik niet, maar dat die niet gering zijn neem ik, na de verklaring van de heer K.d.J., aan. Maar evenzeer neem ik aan, dat de gronden, waarop zij veroordeeld is, juist zijn; zij erkent dat trouwens zelf. En nu mogen iemands verdiensten in vele gevallen stemmen tot een milder oordeel over een later door diezelfde persoon gepleegde wandaad, een wandaad blijft m.i. het activistisch streven van sommige Vlamingen.
Naar mijn oordeel geeft het dan ook geen pas, dat de Voorzitter van een vereeniging, die gedurende de afgelopen oorlog steeds een neutrale houding heet betracht te hebben (al is dit niet mijn subjectieve mening), in het Orgaan van die vereniging hulde brengt aan iemand, die zich zó zeer vergeten kon, dat ze de hulp inriep en de medewerking