had eerst een Algemeen Nederlandsch Vredesfeest op het oog. Maar waar het einde van den Wereldoorlog ons niet den gewenschten verzoeningsvrede gebracht heeft, was het verstandig de bakens te verzetten en aan te sturen op een soort landjuweel, waarbij al wat ons land nog aan oude gebruiken en plaatselijke gewoonten rijk is, tot uiting zal komen. Men denke aan de handboogschutterijen en het schieten op den zilveren gaai, het klootschieten en kaatsen, het vaandelzwaaien en ringrijden, aan de nog in zwang gebleven zeden bij de huiselijke feesten te platten lande, aan den rijkdom van oude kostuums, die bij dergelijke festiviteiten en volksspelen nog gedragen worden.
Het zoo gelukkige streven van Heemschut komt hier tot uiting op het gebied van de nog levende oudheid. De oude gebruiken, als een schoon erfdeel onzer volksgeschiedenis, in leven, althans in eere te houden, is het prijzenswaardige doel van het Vaderlandsch Historisch Volksfeest.
Prof. Dr. Jos. Schrijnen, een onzer beste folkloristen, heeft de volle instemming van alle goede Nederlanders, als hij beweert: ‘Niet slechts de taal, maar de volkskultuur is heel het volk, de volkskultuur is de ziel der natie. Blijft deze in wezen, ongeacht het ruwe van vele harer bestanddeelen, kerngezond en krachtig genoeg om aan de hoogere beschaving steeds nieuw voedsel te schenken, dan blijft het nationale organisme ook krachtig genoeg, om voldoende weerstand te bieden aan de aanlokkingen eener vreemde landskultuur, die moet voeren tot het verlies van eigen zelfstandigheid. Vreemd kultuurgoed is smet noch schande, maar de eigen beschaving moet krachtig genoeg blijven om dat vreemde kultuurgoed aan zich te assimileeren en om te smelten, en daarom moet zij voeling blijven houden met de voorvaderlijke onderkultuur, heilig erfdeel, vast en onschatbaar onderpand onzer nationale onafhankelijkheid.’
Wij hebben den heer v.d. Ven in een gezellige persbijeenkomst geestdriftig zijn plan in bijzonderheden hooren ontwikkelen en een reeks prachtige lichtbeelden toonde ons een systematische boedelbeschrijving van wat ons land nog aan volkskultuurschoonheid over heeft en dat, voor zoover het niet meer behouden kan worden in zijn natuurstaat met omgeving, bij Gelderlands aan veelzijdig natuurschoon zoo rijke hoofdstad een blijvende plaats wordt ingeruimd.
Wie geen vreemdeling in eigen land is, zal begrijpen dat wij hier doelen op het Nederlandsch Openluchtmuseum, in 1912 op aanstichting van den heer F.A. Hoefer opgericht, en dat zulk een grootsch onderkomen heeft gevonden op den Arnhemschen Waterberg, het 30 H.A. groote, heuvelachtige terrein, waar bosschen, weiden en vijvers elkaar in schilderachtige groepeeringen afwisselen. Met onvermoeiden ijver werkt de directeur, de heer A.A.G. van Erven Dorens, aan de uitbreiding van het binnenmuseum, dat voorloopig in een hulpgebouw ondergebracht, reeds tal van kostbare gebruiksvoorwerpen en sieraden onzer oude plattelandsbevolkingen huisvest; en van het buitenmuseum, waar de bouworde onzer primitieve boerenwoningen in alle typen reeds verrezen of zullen verrijzen naast molens en andere oude bouwsels, die meer en meer van hun oorspronkelijke plaats verdreven worden.
Geen stad behoeft naijver te toonen, dat Arnhem de Septemberfeesten binnen haar landpalen gastvrijheid wil verleenen. Reeds onze sobere aanduiding - plaatsgebrek verhindert uitvoeriger bespreking - zal den lezer overtuigen, dat geen oord in Nederland zich beter voor een dergelijke monstering van plattelandskultuur leent.
Mogen alle nationaal denkenden en voelenden het welslagen dezer feesten bevorderen, door geldelijken steun (deelneming in het waarborgfonds), het wekken van belangstelling in eigen kring, plaatselijke propaganda en bezoek in de feestdagen.
Het geldt hier het in eere houden van ons landseigen schoon, een nationaal belang, waarvoor geen A.N.V.-lid onverschillig mag blijven.
Juni 1919.
C. VAN SON.