Ingezonden.
De Vaderlandsche Betooging.
Haarlem, 16 Maart 1919.
Geachte Redactie!
Blijkens de belangstelling, getoond door vertegenwoordigers van heel het land, is de instemming met De Vaderlandsche Betooging van 14 Maart l.l. te Utrecht groot geweest. Ook hier heeft Nederland zich wederom geuit, en de gesproken woorden zullen aan het buitenland de houding van Holland nogmaals duidelijk toonen.
Maar, één ding heeft mij zeer teleurgesteld, n.l. dat geene der sprekers, ook niet de voorzitter in het openingswoord, heeft gewezen op de houding van de Vlamingen, ten opzichte van het annexionisme.
De houding onzer taalgenooten in Vlaanderen heeft toch ten duidelijkste bewezen, hoe zeer zij aan onze zijde staan. De dagbladen Ons Vaderland, Het Laatste Nieuws en De Standaard (Antwerpen) getuigen hiervan.
Er is een schoone gelegenheid voorbijgegaan om te wijzen op den niet te onderschatten steun, welke thans door Vlaanderen aan Holland wordt geboden. Bij vele landgenooten, welke Vlamingen en Walen nog steeds over eenen kam scheren, had deze begripsverwarring kunnen worden weggenomen.
Hoogachtend,
E.B. MOOLENAARS Jr.
Wnd. Voorz. Jld. Afd.
Voor hen die dezelfde teleurstelling hebben ondervonden als de heer Molenaars, diene, dat het Dag. Bestuur uit het Hoofdbestuur in waardeering in dezen van de houding der Vlamingen in België, bij niemand achterstaat. Waar verschil van gevoelen mogelijk blijkt, is de vraag of het gewenscht was te Utrecht bij de zuiver Nederlandsche betooging aan die waardeering uiting te geven. Dat dit niet is gebeurd, is een bewijs dat het D.B. die vraag in ontkennenden zin heeft beantwoord, en dat het dus voor deze gelegenheid alle aandacht op Nederland heeft willen gevestigd houden. Het laat echter volle recht aan de welkome opmerking van den inzender.
Red.