Neerlandia. Jaargang 23
(1919)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
De Vaderlandsche Betooging.14 Maart is een dag van beteekenis geweest voor Nederland en voor ons Verbond. Tot dan waren velerlei plaatselijke en provinciale betoogingen gehouden om te protesteeren tegen den aanval op ons land en te getuigen van den vasten wil van het Nederlandsche volk om zijn grondgebied niet te laten schenden. Het Hoofdbestuur van het A.N.V. heeft al die stemmen tot een indrukwekkend slotaccoord vereenigd, door vertegenwoordigers uit alle oorden van ons land dien Vrijdag saam te brengen in het hart des lands. De Commissarissen der Koningin, aangezocht door et Hoofdbestuur alle Burgemeesters in hun provincie uit te noodigen tot het zenden van een afgevaardigde; waren allen tot medewerking bereid, uitgezonderd die van Drenthe.Ga naar voetnoot1) Snel was het plan opgekomen, met bekwamen spoed ontvingen de Burgemeesters de uitnoodigingen en weldra stroomden de telegrammen en brieven uit steden en dorpen het Hoofdkantoor te Dordrecht binnen. Ongeveer 800 plaatsen zegden deelneming toe en als regel was het de Burgemeester, die er prijs op stelde, zelf zijn gemeente te vertegenwoordigen. De geheel gevulde groote zaal van Tivoli heeft de enkele kleinmoedigen beschaamd, die geen vertrouwen hadden in het gelukken van het plan. We herhalen hier slechts de meening der dagbladpers als we met voldoening vaststellen dat de Vaderlandsche Betooging voor de één en ondeelbaarheid van ons land schitterend geslaagd is, dat zij het zinnebeeld was van de saamhoorigheid van Groningers en Friezen, van Hollanders en Zeeuwen, van Brabanders en Limburgers, kortom van allen, die tot de Nederlandsche natie behooren. Wat de Algemeene Voorzitter tot de breede schare met Vaderlandsche kleuren getooide mannen en vrouwen sprak ter inleiding, vindt men afzonderlijk in dit nummer afgedrukt. Zijn rede werd gevolgd door het zingen van het ‘Wien Neêrlandsch Bloed’, dat wel zelden met zooveel geestdrift door zoo velerlei vertegenwoordigers van ons volk zal zijn aangeheven en in zijn beteekenis zoo innig zal zijn doorvoeld, evenals het Wilhelmus, dat herhaaldelijk de tolk was van wat allen bezielde. Algemeene instemming verwierf het voorstel om het volgende telegram te verzenden:
Aan Hare Majesteit de Koningin.
De Nederlanders uit alle provinciën des lands als vertegenwoordiger van omstreeks 800 gemeenten heden te Utrecht op uitnoodiging van het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond, saam gekomen, om te getuigen voor de één- en ondeelbaarheid van Nederland, danken Uwe Majesteit voor de liefde en trouw, waarmee Zij in deze moeilijke jaren ons volk als Landsmoeder is voorgegaan en betuigen Haar hunne aanhankelijkheid en onveranderlijke trouw. Daarop werd 's avonds het volgend antwoord ontvangen:
‘De Koningin warm instemmend met de vaderlandslievende betooging voor het een en ondeelbaar Nederland op uitnoodiging van het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond gehouden door vertegenwoordigers van omstreeks 800 gemeenten uit alle provinciën samengekomen betuigt U allen welgemeenden dank voor de Haar vertolkte gevoelens van trouw en aanhankelijkheid.’
Voor elke provincie, uitgezonderd Drenthe, voerde een daartoe aangewezen spreker het woord: Voor Groningen A. Zijlstra, Lid der Tweede Kamer Voor Friesland B.S. Hylkema, Leeuwarden, die in het Friesch sprak en zich daarin niet minder goed Nederlander toonde. Voor Overijsel Prof. Dr. A.G. Honig, Rector van de Theologische School te Kampen. Voor Gelderland Ds. C.L.F. van Schelven, Wageningen Voor Utrecht H. van Andel, Lid van de Gedeputeerde Staten. Voor Noord-Holland Prof. Dr. J. te Winkel, Amsterdam. Voor Zuid-Holland Prof. Dr. P.J. Blok, Leiden. Voor Zeeland Ds. J.N. Pattist, Aardenburg. Voor Noord-Brabant Mr. F.J. van Lanschot, Burgemeester van 's-Hertogenbosch. Voor Limburg Mr. L.B.J. van Oppen, Burgemeester van Maastricht. Neerlandia biedt geen ruimte de, zij het ook korte redevoeringen in haar geheel op te nemen. Dat de sprekers uit de bedreigde provinciën in het bijzonder hartelijk werden begroet en luide werden toegejuicht, spreekt van zelf. Bijval vonden alle sprekers, meermalen werden hun van innige vaderlandsliefde getuigende woorden onderbroken door een roffel van toejuichingen en handgeklap. Om strijd getuigden ze van de trouw en aanhankelijkheid aller oorden aan Vaderland en Koningin, zich ook herhaaldelijk uitend in de nationale liederen, gespeeld door het orkest, gezongen door alle aanwezigen, of aangeheven door het koor van den Volkszang, dat onder leiding van den heer G.H. Goossens o.m. ten gehoore bracht: Wij willen Holland houen, van v.d. Mey en Hamers, en Ons Holland van Poortman. Het Zeeuwsch-Vlaamsch VolksliedGa naar voetnoot1) bezegelde de vurige rede van Ds. Pattist, het Limburgsche Volkslied het sprookje van Mr. Van Oppen, waarin Limburg werd voorgesteld als de jongste der elf dochteren van Moeder Nederland, die na een tijd van miskenning door offering harer gaven ten algemeenen nutte gelijkgerechtigd is geworden en voor geen der anderen onderdoet in liefde voor de Moeder, waaraan zij zich onafscheidelijk verbonden gevoelt. Niet het minst droegen tot de wijding bij de prachtige, zeer toepasselijke liederen uit Valerius' Gedenckclanck. De voortreffelijke Utrechtsche zanger, de heer Jac. Ph. Caro, deed ze volkomen tot haar recht komen en zoodra zijn heerlijk baritongeluid de zaal vulde, trilde aller hart mee. De heer Coers, aan wien het mede, naast het Bestuur der afd. Utrecht, de heeren Mr. Boers en | |
[pagina 45]
| |
Mr. Bink, te danken is dat ondanks de korte voorbereiding de zang zoo goed verzorgd was, had een zeer gelukkige keuze uit zijn Liederen boek gedaan. Hoe gingen aller gedachten naar onze Koning in bij de woorden: als men t' onsen tyden,
om ons te bevryden,
sag bereyt
Hare Majesteyt,
die door dryving' van Gods geest!
ons zoo hulpsaem is geweest.
Hoog geboren Vrouw' en Coninginne
u sy grooten danck!
voor dit groote goet,
dat u Majesteyt ons doet ....
Welk een toepasselijke hulde aan onze Regeering voor haar kloeke houding in deze moeilijke tijden bevatten de woorden: 't Is een groot en heerlijc goet,
dat ons God den Heer al doet,
en als 't volck een tyt beleeft,
dattet goe Regenten heeft,
die daer met een goet beleyt
oeff'nen rechts gerechtigheyt,
't volck in deuchden voren gaen.
end' 's Lands vyand tegenstaen.
Nog één aanhaling tot besluit uit het Loflied op den Hollander en den Zeeuw, omdat ze de blijvende beteekenis van deze Vaderlandsche Betooging voor de verhooging der zedelijke kracht van het Nederlandsche volk zoo treffend oud-Hollandsch kort en bondig vertolkt: O Neerland! so ghy maer en bout
op God den Heer altydt,
u pylen vastgebonden hout,
end' t'saem eendrachtig zyt;
so kan u Duyvel, Hel, noch Doot,
niet krencken noch vertreen.
Ware de tijd van voorbereiding en betooging zelf niet zoo beperkt geweest, dan zou het aanvankelijk plan, om tot slot een echtpaar uit elke provincie in plaatselijke kleederdracht om de Vlag van Nederland te scharen als kleurig zinnebeeld onzer eenheid, mogelijk tot verwezenlijking hebben kunnen komen. Te meer waardeering verdient het jonge paar dat uit Groningen in fraaie oude kleederdracht was overgekomen en dat enkele andere provincies nog moeite voor deze vertooning hadden gedaan. Dat de geheele betooging een uitnemenden indruk in het land heeft gemaakt bewees, behalve de stampvolle zaal, een stapel telegrammen en brieven uit alle oorden van burgemeesters, die verhinderd waren, van Verbondsafdeelingen en particulieren. Zij zal blijvende winst afwerpen voor ons Vaderland en ons Verbond. C. v. SON. |
|