Rondzendbrief.
Het Bestuur der groep heeft in het najaar van 1918 het volgende rondschrijven verspreid:
Aan de landgenooten te Curaçao!
Het is algemeen bekend, dat Curaçao, zoowel door zijn bouworde als door vele zijner gewoonten, nog het echte Hollandsche karakter draagt en dat de bewoners alhier er fier op zijn Hollanders te zijn, zoodat het des te meer opvalt, dat in één opzicht er bijna niets wordt gedaan om onze nationaliteit hoog te houden en daarvan naar buiten blijk te geven.
Het valt n.l. landgenooten zoowel als vreemdelingen op, dat in dit stukje Holland, te midden van Spaansche landen, de winkels, handelshuizen, nijverheidsinrichtingen enz., op enkele gunstige uitzonderingen na, opschriften in vreemde talen dragen.
Is het in het algemeen noodig voor een volk, dat gesteld is op zelfachting, overal en te allen tijde en in elk opzicht zijn eigen nationaliteit hoog te houden en daarvan naar buiten blijk te geven, vooral in deze ernstige tijden is dit dubbel noodig. Hoe wil men de achting van het buitenland winnen, indien men in zelfachting te kort schiet?
Wel weten wij, dat dit laatste hier niet het geval is, en dat men hier in de eerste plaats Nederlander is en Nederlandsch voelt, doch men moet dit de buitenwereld ook duidelijk maken. Doet men dit niet dan geeft dit den indruk, dat men om zijn eigen land weinig geeft. En dat mag toch nimmer het geval zijn. Volkomen beseffen wij, dat, met het oog op de vele handelsbetrekkingen met het buitenland, opschriften in vreemde talen bijna niet te ontberen zijn, doch dat wil niet zeggen, dat men de Hollandsche opschriften kan en mag weglaten.
Bedenkt, dat het een vaderlandsch belang is in alle opzichten het nationaliteitsgevoel zoo hoog mogelijk op te voeren, daarvan blijk te geven aan landgenooten en vreemdelingen, en dat, naast het spreken van de moedertaal, het plaatsen van opschriften in de eigen taal daartoe een der beste middelen is.
Er is in het gebruik van het Hollandsch reeds een aanmerkelijke verbetering te bespeuren, welke vooruitgang naar wij vertrouwen zal aanhouden, al beseffen wij, dat dit langzaam aan zal geschieden omdat men op taalgebied niet in eens een omkeer kan bewerken, op het gebied der opschriften is het slechts een zaak van goeden wil. Hiertoe behoeft men geen tijd van overgang; het eischt slechts geringe kosten en zeer weinig moeite.
Door de opschriften in de Hollandsche taal aan te brengen zal aan ieder duidelijk worden de wil, die naar wij weten, bij alle Nederlanders bestaat en zal blijven bestaan, om al is Holland klein, vast besloten zijn saamgehoorigheid te bewaren, de plaats, die het in de rij der volken inneemt, te behouden en één aaneengesloten volk, hoe ook over de wereld verspreid, te blijven.
Daartoe is echter een eerste eisch, dat men in zijn handelingen Hollandsch is, dat men zijn eigen taal spreekt, waardoor men, waar men onder landgenooten komt, onmiddellijk het gevoel krijgt in een deel van Nederland te zijn. Komt men, waar ook, in een deel van het vaderland, men moet zien en voelen thuis te zijn. En daartoe zal in hooge mate bijdragen, als de gebouwen hun opschriften in de moedertaal dragen.
Met het oog hierop nemen wij de vrijheid U beleefd, doch ZEER DRINGEND, uit te noodigen blijk te geven van uw nationaliteitsgevoel door naast het opschritt in de vreemde taal op het gebouw, waarin U uw zaken drijft, dit zelfde opschrift ook in de HOLLANDSCHE TAAL te doen plaatsen.
Daarmede zult gij een vaderlandsch belang dienen, hetwelk U als Nederlander groote voldoening zal geven.
Het bestuur van de Groep Nederlandsche Antillen:
C.S. Gorsira J.P. Ezn., Voorzitter, |
J.C. Wahlen, Onder-Voorzitter, |
H.L. Bierman, Secretaris, |
H.M. Chumaceiro, Penningmeester, |
H.J.T. Boomgaart, |
Ed. S. Lansberg, |
M.C. Henriquez, |
B.E. v.d. Veen Zeppenfeldt. |