enkele kortzichtige Nederlanders geweest die zich vermeiden in het vooruitzicht van de groote rol, die Nederland zou kunnen spelen in het geheel eener door Duitschland beheerschte economische eenheid, welke een groot deel van Midden-Europa zou omvatten. Dat Nederland de mogelijkheid van vrije levenskeus benomen zou zijn, wanneer Duitschand tegelijk te Emden, te Emmerik, te Luik, te Antwerpen en aan de Vlaamsche kust gebood. zagen zij voorbij.
Talrijker en invloedrijker dan de zoodanige Nederlanders het zijn geweest, zijn thans de Belgen die Staats-Vlaanderen en Limburg zouden willen verwerven tot den prijs van algeheele vervreemding van Nederland en verslaving aan Frankrijk.
Wij hebben, in de annexionistische beweging, één element van kracht onderkend. Zij heeft ook haar elementen van zwakheid. Het annexionisme heeft weinig oog voor de politieke bezwaren, die het op zijn weg ontmoeten zal, en in het geheel geen voor de cultureele.
Het miskent de ziel van het eigen Vlaamsche volk, het miskent de groote passieve kracht van Nederland, het miskent den geest der Duitsche bevolking van den linker Rijnoever, ja mogelijk vergist het zich zelfs in de wenschen der Luxemburgers; de toekomst moet nog uitwijzen, of die, in meerderheid, de inlijving bij België inderdaad begeeren.
Het Vlaamsche volk. Is men de geschiedenis der Vlaamsche beweging van 1830 tot 1914 vergeten? Denkt men dat sterker druk dan het België van vóór 1914 een deel zijner bevolking oplegde, nalaten zal zich in sterker reactie te wreken? Zoo iets, dan eischt de toekomst van België een taalen cultuurvrede binnen de grenzen van België zelf. De kleine mogendheden, ondanks alle fraaie leuzen die de oorlogvoerenden plachten aan te heffen, zullen het niet gemakkelijk hebben in de wereld van morgen; alle energie zal er zich moeten kunnen richten op centrale doeleinden van den nieuwen tijd, of zij worden van hun plaats gedrongen. Zooals Nederland eene misdaad begaan zou tegen zichzelf, als het zich in den schoolstrijd terugvallen liet, heeft België de levendigste behoefte aan beeindiging van den taalstrijd. Maar die taalstrijd al niet beeindigd worden, hij zal feller oplaaien dan ooit, wanneer België onder leiding komt van lieden, die zich een Franschen bril hebben laten opzetten.
Nederland. Aan de zaak der inlijving te onzen koste zullen wij niet veel woorden verliezen. Staats-Vlaanderen wil niet, Limburg wil niet, Nederland wil niet. Wij zullen niet bukken dan voor geweld, en geweld thans en tegen ons zou den wrekers van het onrecht van 1914, om het zeer zacht te zeggen - uiterst ongelegen komen.
De linker Rijnoever. Daar wonen ettelijke millioenen Duitschers, die niet ‘los van Duitschland’ bedoelen, wanneer zij thans roepen: ‘los van Berlijn’. Hoe het nieuwe Duitschland georganiseerd zal zijn, zullen de Duitschers onder elkander moeten uitmaken, maar dit is zeker dat deze menschen geen goede burgers zullen kunnen zijn hetzij van Frankrijk, hetzij van België, hetzij van Nederland. (Wij noemen er Nederland bij, daar er in de Fransche pers stemmen opgaan om het noordelijkste gedeelte van den linker Rijnoever, als compensatie voor het verlies van Staats-Vlaanderen en Zuid Limburg, aan ons te laten, die een dergelijk geschenk niet begeeren.)
Van den Elzas heeft Duitschland van 1870 tot 1918 in werkelijkheid niet dan last gehad. Zoo Frankrijk thans veronderstelt van den linker Rijnoever geen last te zullen hebben, overschat het ver zijne assimilatiekracht. Er ligt tusschen 1813 en 1918 een stuk Duitsche geschiedenis, dat door Keulen, Aken, Krefeld, met toenemende bewustheid actief is medegeleefd en dat zich niet weg laat cijferen.
Belgie heeft aan het oplossen zijner eigen binnenlandsche vraagstukken voorloopig nog de handen vol. Als veroveraar, als lotsbeschikker over anderen dan Belgen, werkt het op de lachspieren. Ieder begrijpt dat het veroveren zou en sous-ordre, en den schijn van machtsuitbreiding zou koopen voor innerlijke ontwrichting en verval.