Neerlandia. Jaargang 22
(1918)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEnige mededelingen van de Taalkomruissie.Ga naar voetnoot1)Twee jaar is 't geleden, dat ik in onze Algemene Vergadering verslag gaf van de werkzaamheden van de Taalkommissie. Van daag kom ik u vertellen hoe 't tans met die Taalkommissie gesteld is en van deze gelegenheid wil ik gebruik maken om ook uw aandacht te vestigen op de invloed, die de oorlog op onze taal heeft geoefend. In de samenstelling van de Taalkommissie is verandering gekomen. Mejuffrouw van de Graft heeft zich genoodzaakt gezien ontslag te nemen, omdat de slechte treinverbindingen van Utrecht met den Haag het haar onmogelik maakten onze vergaderingen bij te wonen. Wij hebben haar node heen zien gaan, want zij was, vooral voor de samenstelling van onze Nederlandse gerechtenlijst, een nuttig kommissielid. Een ander vrouwelik Kommissielid konden wij nog niet in haar plaats verkrijgen. Daar tegenover staat, dat wij wel zo gelukkig zijn geweest onze kommissie te kunnen aanvullen met de Heren Mr. C. Bake, referendaris bij de Raad van State en K.E. Oudendijk, kapitein bij de artillerie, twee nieuwe leden, die altijd veel belang hebben gesteld in onze Nederlandse taal en die, ieder op zijn gebied, een belangrijk aandeel kunnen nemen in onze strijd tegen ongewenste insluipsels. Ondertussen heeft de kolennood ons belet deze winter bijeen te komen. Daardoor werd ongetwijfeld onze werkzaamheid belemmerd; maar gestaakt hebben wij die niet. Integendeel kon het voorbereidend werk voor een Nederlandse lijst van namen voor spijzen, dat lang had stilgelegen, een paar maanden geleden worden hervat door de hulp van Freule van Nispen tot Sevenaer, een hulp, die wij zeer op prijs stellen en die ons nieuwe hoop geeft, dat genoemde lijst binnen afzienbare tijd klaar zal komen, al zal die lijst intussen wel tot een boek zijn aangegroeid, waarvoor de drukkosten vrij hoog zullen oplopen. | |
[pagina 100]
| |
Zeide ik in 1916, dat onze Voorzitter een begin had gemaakt met de samenstelling van een lijst van echt Nederlandse voornamen, tans is deze lijst voltooid; zelfs is er een verbeterde lezing van klaar, die verschijnen zal in Neerlandia.Ga naar voetnoot1) Voor deze verbeterde lezing is overleg gepleegd met Dr. Boekenoogen. Bovendien heeft onze Voorzitter van zijn lijst van Nederlandse woorden ter vervanging van op buro's gebruikelike vreemde termen een tweede vermeerderde en verbeterde bewerking het licht doen zien, die bewijst hoe druk de lijst wordt geraadpleegd, hoe zeer de lijst in een behoefte voorziet. Ik kan niet nalaten er even op te wijzen dat het voorwoord bij deze tweede uitgave aldus begint: ‘de commissie heeft haar voordeel gedaan met hetgeen zijzelve en anderen hadden verzameld tot aanvulling der lijst en haar met die aangebrachte bouwstoffen vermeerderd. Ook heeft zij met erkentelikheid gebruik gemaakt van de haar toegezonden op- en aanmerkingen.’ Dit wijst op een medewerking van het publiek, die ons zeer welkom is en die naar wij hopen, gestadig zal toenemen. Aan de zuivering van de duistere taal van het verzekeringswezen hebben wij ons nog altijd niet durven wagen, omdat de vakmannen ons nog altijd niet de termen en zinnen hebben verschaft, die aan hun eisen voldoen en door ons, zo nodig, vernederlandst zouden kunnen worden. Wat de taal van de militaire reglementen en kommando's aangaat, moesten wij ons beperken tot een paar schuchtere pogingen om invloed te oefenen; maar gelukkig mochten wij reeds de ervaring opdoen, dat ook onder onze militairen de belangstelling in het taalvraagstuk aan het groeien is. Wil dit nu zeggen, dat op taalgebied in 't algemeen een betere geest zich openbaart? Helaas, voor een dergelike bewering hebben wij nog geen reden. Onze kosmopolitiese onverschilligheid, die door wil gaan voor hoog ontwikkeld neerzien op kleingeestigheid, maar inderdaad is een karakterloos gebrek aan besef van 't geen de nationale waardigheid van ons eist, maakt het voortdurend aan allerlei vreemde woorden en vormen maar al te gemakkelik zich te hullen in een waas van voornaamheid, waardoor ons volk zich laat verblinden en op een dwaalspoor brengen. In de laatste tijd komen de indringers vooral, maar niet uitsluitend, over de Duitse grens, zodat in de Bouwwereld van 30 Januarie Candidus schrijven kon: ‘Ach, Holland annektiert sich selbst,
Zei Bismarck en die bleek 't te weten;
Slechts hij, die Duitschland na wil doen,
Mag levend Hollandsch kunst'naar heeten.
Van germanismen krielt de taal,
Die letter-, bouw-, en sierkunst spreken.
Zoo smeden wij de boeien zelf,
Die later niet zijn te verbreken.’
In vlugschriften en tijdschriften vestigden ook anderen - ik noem Charivarius, Posthumus Meijes, van de Rivière - de algemene aandacht op dit verschijnsel; ja, men verweet aan de Taalkommissie, dat zij te veel aandacht wijdde aan de vreemde woorden van Franse oorsprong, die men veel minder gevaarlik voor ons taaleigen achtte dan de germanismen, die er zo Nederlands uitzien en juist daardoor ons gevoel voor 't geen echt Nederlands is ondermijnen. Tegen dit verwijt kunnen wij aanvoeren, dat aan de tweede druk van onze woordenlijst werd toegevoegd een lijst van de meest voorkomende en dus gevaarlikste germanismen, terwijl ik voor eigen rekening al vaak genoeg, onder anderen in Het Vaderland van 29 Desember 1914, de aandacht op onze germanismen heb gevestigd. Bovendien moet ik er hier op wijzen, dat over de invloed van germanismen in 't algemeen niet door alle taalkenners en belangstellenden eender wordt geoordeeld. Menigeen zegt: ze dringen wel gemakkelik binnen; maar verdwijnen vaak weer even gemakkelik. Ofschoon ik zelf 't daarmee niet eens kan zijn, moet ik toch met de heer Kakebeen, die in de laatste Januarie-aflevering van de Vragen van den dag een uitmuntend opstel over germanismen schreef, erkennen, dat heel wat germanismen van voorheen tans niet meer in zwang zijn. Hij noemde als zodanig op: ‘jaar honderd’, ‘uitdruk’, ‘muichelmoorder’, ‘aanspraakloos’ en ‘denkmaal’, (waarvan de twee laatste weer terug schijnen te komen) ‘ontvolkeren’, ‘versteenerd’, ‘opdammerend’, ‘welhebbend’, ‘spanseren’, ‘langweerig’, ‘bijspel’, ‘bestatigen’, ‘gewisse’. De heer Kakebeen vermeldde echter niet, dat de meeste er van alleen door Bilderdijk werden gebruikt. Erkend moet ook worden, dat er onder onze vreemde woorden vele zijn, die onze taal verrijken en dus niet verbannen zouden kunnen worden zonder die taal te verarmen. Ten opzichte van deze woorden mogen wij zeker het voorbeeld van Duitsland niet volgen, dat tans door een gedwongen vorming van zogenaamd echt Duitse woorden weer vervalt in het euvel, waarvan Grimm al schreef: (ik haal aan uit het opstel van de heer Kakebeen) ‘Deutschland pflegt einen Schwarm von Puristen zu erzeugen, die sich gleich Fliegen an den Rand unserer Sprache setzen und mit dünnen Fühlhörnern sie betasten. Ginge es ihnen nach, die nichts von der Sprache gelernt haben und am wenigsten die Kraft und Keuschheit ihrer alten Ableitungen kennen, so würde unsere Rede bald von schauderhaften Zusammensetzungen für einfache und natürliche fremde Wörter wimmeln.’ Nu staat daar tegenover, dat voor ons, Nederlanders, het gevaar van te verkrijgen ‘schauderhafte Zusammensetzungen’ mij niet zeer groot voorkomt. Integendeel is juist ons vermogen om zelf nieuwe woorden (schauderhafte of goede) te vormen veel te gering. ‘Fiets’ en ‘Kiek’ mogen geluk hebben gehad, in de regel nemen wij liever klakkeloos of uit aanstellerij een vreemd woord over, dan dat het gevoel voor de eigen taal ons dwingt voor nieuwe zaken of begrippen zelfstandig woorden te | |
[pagina 101]
| |
scheppen, die in ons taaleigen passen. En waar nu de heer Kakebeen het overnemen van vreemde woorden in hoofdzaak een gevoelskwestie noemt, deelt hij gelukkig dit gevoel in een aestheties gevoel en een gevoel van nationale waardigheid en zegt hij, dat het nationaliteitsgevoel ons de plicht oplegt het inheemse, het eigene te beschermen tegen ongewenste, vreemde invloeden. Dit is het beste antwoord aan hen, die voor onze strijd tegen vreemde woorden slechts spot en minachting over hebben. De eigen taal is een kostbaarder bezit dan menige Nederlander wel beseft en Dr. H. Réthy had volkomen gelijk, toen hij in het Gedenkboek van de Nieuwe Gids schreef: ‘Geen vreemde overweldiging vermag iets tegenover de in eigen taal zelfbewuste en krachtig zich handhavende eenheid van volksbestaan’. Wie dus prijs stelt op het behoud van een onafhankelik Nederland, die tone dit door tevens prijs te stellen op het behoud van een zuivere Nederlandse taal. Nu ik al vaak te velde ben getrokken tegen de invoering van overbodige vreemde woorden, wil ik hier zoo min mogelik herhalen wat ik reeds elders gezegd heb. Ik beperk mij dus tot de indringers, die mij in deze oorlogsjaren onder de ogen zijn gekomen en beweer daarbij evenmin, dat al deze woorden juist tijdens en ten gevolge van de oorlog onze grens hebben overschreden als dat mijn lijst aanspraak mag maken op een zekere volledigheid. In de eerste plaats noem ik op: ‘tot zinken brengen’, dat ons in de grond boren tracht te verdringen; ‘schijnwerper’, waarvoor wij zoeklicht hebben; ‘neutraal’, dat het veel mooiere onzijdig wil vervangen; ‘onderzeeër’, dat duikboot op zij wil duwen; ‘kaperen’, dat boven ons kapen tracht uit te blinken door een lettergreep meer, terwijl andere vreemde woorden ons juist worden aanbevolen om hun kortheid; ‘vrijgeven’, ‘verlet’, ‘vergeweldigen’ en ‘overwaken’, die rekenen op onze onnadenkendheid om vrijlaten, gekwetst, overmannen en bewaken te doen verdwijnen. Vinden wij voor deze indringers aanstonds de Nederlandse woorden, die er aanspraak op mogen maken door ons allen te worden gebruikt, minder gemakkelik valt 't ons de volgende woorden door Nederlandse te vervangen: ‘Hitspers’, ‘diep gelede’, ik las ook al ‘gelederde’ aanvallen ‘voltreffer’, ‘blindganger’, ‘restloos’, ‘heet omstreden’; ‘springstoffen’, ‘spervuur’, ‘afslachten’, ‘zelfbestemmingsrecht’, ‘daadkrachtig’, ‘consenten’, ‘distribueeren’, ‘hamsteren’. Toch werd van militaire zijde mij gewezen op ontploffingsstoffen voor springstoffen, gordijnvuur voor spervuur, raak schot voor voltreffer, onontplofte granaat voor blindganger. Voor ‘zelfbestemmingsrecht beval onze Voorzitter zelfbeschikkingsrecht aan, dat ik hier en daar al gebruikt zag; ‘consenten’ kan best door vergunningen, ‘distributie kan door verdeling worden vervangen; van ‘daadkrachtig’ en ‘afslachten’ hebben wij de eerste lettergrepen niet nodig en ‘restloos’ ‘heet omstreden’, ‘hamsteren’ zullen wel weer verdwijnen. Door welke poort zijn nu deze woorden ons taalgebied binnengedrongen? Ik sprak al van de journalisten. Mag men de redaksiekantoren van dagbladen met poorten vergelijken, dan moest daar een strenger toezicht worden geoefend, al erken ik, dat niet alle toezicht daar ontbreekt. De dagbladschrijver moet niet alleen gehaast werken; maar daar hij gedurende een wereldoorlog nog meer dan vroeger zijn stof moet opdiepen uit vreemde bladen, krijgt hij dageliks zoveel vreemde woorden onder de ogen dat hij er gemakkelik toe komt in een ratjetoe van woorden te gaan denken en dat ratjetoe ook te gaan schrijven. En de Nederlandse lezer, die er zich weinig om bekommert hoe de nieuwstijdingen worden opgedist, bauwt maar na wat hij gelezen heeft of voelt zich des te voornamer naarmate hij meer vreemde woorden weet te gebruiken. Op een scheurkalender las ik: ‘Hoe legt gij 't aan, om in elk gezelschap voor een ontwikkeld man door te gaan?’ Het antwoord luidde: ‘Heel eenvoudig. Onder onbeschaafde mensen gebruik ik veel vreemde woorden; onder beschaafde lui geen enkel.’ 't Is wel aardig; was 't ook maar juist! Nu zou men kunnen vragen: hoe komt 't intussen, dat Duitse woorden en Duitse vormen zich in groter aantal aan ons opdringen dan Franse of Engelse. Dit ligt natuurlik aan de verwantschap tussen Duits en Nederlands. ‘Kaperen’, klinkt bijna als kapen; ‘voltreffer’ zal door tal van Nederlanders niet als een eigenaardig Duits woord worden gevoeld en al zal na de oorlog ‘omstreden’ wel weer in onbruik raken, geen Nederlander behoeft tans te raden naar de betekenis van dit woord. De koningin der aarde, die zulk een belangrijk aandeel heeft gehad in het ontstaan van de oorlog, op wie voor een nog belangrijker deel de schuld komt van de lange duur van die oorlog, moet dus ook nog de schuld dragen van een gestadige ondermijning van ons nationaal gevoel. Want wie de eigen taal aantast, tast het nationaal karakter aan. Nu zijn velen van mening, dat de wereldoorlog ons nationaal karaktergevoel volstrekt niet verminderd, maar integendeel versterkt heeft en ook daarin ligt gelukkig waarheid, al bleek de herleving van ons nationaal karaktergevoel duideliker in het begin van de oorlog dan tegenwoordig en al begint onze verontwaardiging over de brutale roof van onze schepen veel te gauw weer te luwen. Het ongeluk is maar, dat men zich zo gemakkelik in slaap laat wiegen door de groeiende waarschijnlikheid, dat Nederland wel aan de algemene dans zal ontspringen. En van de grote meerderheid van het Nederlandse volk moet helaas getuigd worden, dat hier - ondanks al wat daarover reeds zo dikwels is gezegd en geschreven - niet wordt ingezien welk een groot belang wij er bij hebben een zuiver Nederlandse taal te bezitten en te blijven bezitten, waarmee wij steeds de opvatting kunnen afweren van eigenlik een soort Duitsers te zijn en tot Duitschland te behoren. Laat dus | |
[pagina 102]
| |
ieder, die het goed meent met ons onafhankelik volksbestaan, er zich zoveel mogelik voor wachten hetzij uit aanstellerij, hetzij uit onverschilligheid zijn taal met vreemde woorden te doorspekken en laat niemand schromen zich van het geduchte wapen: de spot te bedienen tegen hen, die er een dwaze voornaamheid in zien een gewoon en bruikbaar Nederlands woord door een overbodig bastaardwoord te vervangen. Wie zich schamen zou in gezelschap van zijn hemd of zijn onderbroek te gewagen, die denke niet, dat hij zonder te blozen wel spreken mag van zijn chemise of zijn troisième. In het gevolg van de oorlogswoorden slopen binnen: in de eerste plaats alle ‘Ersatz’-artikelen. Wij horen van ‘Ersatz’-tee, ‘Ersatz’-leer, ‘Ersatz’-boter en ik heb zelfs een verhaal vernomen van een ‘Ersatz’-vader. Nu is 't waar, dat wij zeer, zeer lang geleden voor ‘Ersatz’ de woorden: ‘verset’ en ‘oorsate’ bezaten, die verloren zijn geraakt, ofschoon het bedrog en de namaak niet verloren raakten; maar in de laatste tijd hadden we geen beter woord dan het vreemde ‘surrogaat’. Waarom echter moet daar nu weer ‘Ersatz’ voor in de plaats komen? Ach, een waarom is er niet. Wel is er een waardoor en dit waardoor luidt - gelijk ik reeds aangaf - gestadig onder de ogen krijgen en gedachteloos nabauwen. Aan dit gedachteloos nabauwen is 't eveneens te wijten, dat wij tegenwoordig ‘grenswachten uitstellen’, ‘gelden overwijzen’, ‘stukken uithandigen’, van doorgesneden, ik bedoel van ‘doorsnee-Duitsers’ spreken en dat wij allerlei dingen ‘bouwen’, die wij vroeger maakten of vervaardigden, zoals vliegtuigen, badkoetsen en violen. Wij zeggen dat ‘onomwonden’ ofschoon wij het Nederlandse woord ‘onbewimpeld’ toch wel kennen. Dat wij verbouwen, verkleden bezitten, zijn wij bezig te vergeten; heden ten dage bouwen wij ‘om’, kleden wij ons ‘om’. Gangen hebben wij niet alleen meer in onze huizen; maar ook op onze eettafels. Wij kunnen zelden meer in iets treden, maar ‘gaan’ wel elke dag ‘op iets in’, houden zelfs ‘ingaande’ gesprekken en gewagen dan van ‘ingevoerde’ firma's. Dat ons tekenend woord harmonikatrein moest wijken voor het overgenomen ‘D-trein’ is te betreuren; de ‘toeslag’, die wij bij koopovereenkomsten kenden, zoekt tans naar een ander arbeidsveld en wil bijslag verdringen. Onze muziekbeoordelaars, die al meer dan genoeg germanismen op hun geweten hebben, trachten ons tegenwoordig ook op te dringen: ‘ademname’ en ‘verkommering’. Wij kennen: ‘belevenissen’, ‘sperren’ de zee ‘af’ vinden eenvoudige mensen ‘aanspraakloos’, vervoeren nog wel goederen, maar ‘bevorderen’ ze nog liever, zenden niet langer goederen op zicht, maar zijn bereid ‘zichtzendingen’ te sturen en ‘beledigen’ ons, als wij onhandig te werk gaan bij het doorsnijden van een appel. Wij zijn ook op allerlei dingen ‘aangewezen’; veel ‘speelt zich af’ en elkander houdt met moeite stand tegen het binnendringende Duitse ‘zich’. Ik heb altans reeds gevonden, dat mensen ‘zich slaan’ en ‘zich beminnen’; terwijl gehele volken ‘zich uitmoorden’, wat me denken deed aan de gelukkig verdwenen Haagse slagerswinkel, waarop te lezen stond: onderlinge slachterij. Voor het eigen houtje, waarop wij vroeger vaak iets deden, is tegenwoordig niet in de plaats gekomen een eigen handje; o, neen, dat zou nog te Hollands zijn. Men heeft er maar dadelik van gemaakt een eigen ‘vuist’ en dagbladschrijvers, die vermoedelik door te lange nachtdienst erg slaperig waren geworden, schreven over de in Rusland ‘gewezen’ Polen, over ‘bespande’ wagens en vertaalden ‘zerbrochene Fensterscheiben’ door ‘doorgebroken vensterscherven’, ‘Beschwerden’ door ‘bezwaarden’. Eigenaardig is 't, dat men het gebruik van zo'n vreemd woord tracht te rechtvaardigen door er een betekenis aan toe te kennen, die enigszins afwijkt van de betekenis, welke het goede Nederlandse woord bezat. Bestaat er behoefte aan een woord voor zulk een afwijkende betekenis, dan is er inderdaad voor de schepping of de invoering van een nieuw woord iets te zeggen. In tal van gevallen gebeurt echter juist het tegenovergestelde. Men voert gedachteloos of uit aanstellerij het vreemde woord in en verzint daarna een afwijkende betekenis om zich tegen een aanval op de invoering van dit woord te kunnen verdedigen door het scheppen van een behoefte. Dageliks kan men waarnemen, dat het Duitse en voor ons overbodige ‘voorradig’ bezig is ons goede voorhanden meer en meer te verdringen. Is 't nu aan te nemen, dat een winkelier onder het bedienen van zijn klanten of een dagbladschrijver onder zijn gehaast werken - waarin hij juist zijn verontschuldiging zoekt voor het invoeren van germanismen - de tijd vindt om zich te verdiepen in het maken van een onderscheid tussen beide woorden? Dergelike spitsvondigheden kunnen zeker wel eens dienst doen in een twistgesprek of twistgeschrijf; voor het dageliks gebruik bezitten ze noch waarheid, noch waarde. Behalve de gevaarlike en afkeurenswaardige germanismen hebben wij in de laatste tijd ook tal van woorden in onze taal gekregèn, die veel minder verwerpelik zijn; maar waarvan wij toch hopen, dat ze weer gauw zullen verdwijnen. Als zodanig noem ik de ‘oorlogswinst- en verdedigingsbelastingen’, de ‘regeringsartikelen’ van de rijst en de bonen af tot het vet, de worst, de varkens toe, de ‘broodloze dagen’, de ‘toewijzings-’, ‘huur-’ en ‘brandstoffen kommissies’, de ‘centrales’...... wij hadden er al voor de voortbrenging van elektriese kracht; maar krijgen er nu ook voor andere doeleinden...... de ‘lagers’...... ik vond er een van geïnterneerden en een van doodkisten..... de ‘zilverbons’, de ‘rantsoeneringen’, de ‘Oweeërs’. Daartegenover moet ik er even op wijzen, dat Speenhoff ons begiftigd heeft met het lang niet kwade spoorhuis, waaraan een toekomst schijnt beschoren te zijn, dat eetwagen voor restaurant of Speisewagen in zwang schijnt te komen, dat het woord doel, waarvan het meervoud vroeger luidde | |
[pagina 103]
| |
doeleinden, tegenwoordig ook met het meervoud doelen is begiftigd, terwijl gebied het meervoud gebieden en zeden het enkelvoud zede heeft gekregen. Voorts hebben we aan de Vlamingen de herleving te danken van de woorden peter en meter, die wel niet geheel in onbruik waren geraakt, maar toch weinig meer werden gehoord. In een echt Nederlandse advertentie, die ik in een onzer grote bladen vond, vroegen dan ook twee jonge oftisieren van een der bereden wapens een: ‘charmante en geestige marraine om daarmee’... met haar zou beleefder zijn geweest... ‘voorloopig in correspondentie te treden’... voor een briefwisseling waren die heren zeker te voornaam... ‘en zoodoende den voor hen zoo langen winter door te komen.’ Verzuimen mag ik niet hier een andere advertentie te vermelden van een firma, die een paar jaren geleden aankondigde: ‘een nooit geziene veeguit.’ In Leeuwarden stelde ik de vraag wat dit wel kon zijn en dit jaar kwam het antwoord in de vorm van een nieuwe en betere advertentie, die een plaatje te zien geeft, waarop tal van kopers met onverholen blijdschap zich meester maken van al de waren, die de bedienden van de zaak eenvoudig op straat gooien en waaronder de duidelike woorden prijken: gooiweg prijzen! Hiermede zou ik kunnen besluiten als ik niet even uw aandacht nog wilde vestigen op een verschijnsel, dat vermoedelik niet algemeen bekend is. De Nederlanders nemen vreemde woorden over van de Duitsers; maar de Duitsers nemen ook - zij 't in veel kleiner aantal - woorden van ons over. Gedurende deze oorlog hebben de Duitsers, die hier vertoeven of vertoefden, niet alleen ‘einen Pass anfragen’ in hun land ingevoerd; maar zij zijn bovendien begonnen het onderscheid tussen ‘fragen’ en ‘fordern’ uit te wissen, dat in Duitsland nog steeds werd gehandhaafd. Door de vele lezers van de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ komt bovendien in Duitsland het woord ‘orlog’ zelfs ‘orlogschiff’ in zwang, dat ik al eens in een roman ben tegengekomen. Ook ‘stopsetzen’ - dus een half Nederlands half Engels woord - is in Duitsland, over Nederland heen, binnengedrongen en de dichter Stefan George gebruikt ‘Denkbild.’ Laat ons voortgaan met deze ‘pénétration pacifique’ van onze zijde; maar intussen er voor waken, dat wij niet te gronde gaan aan een ‘pénétration pacifique’ van de andere kant. MARC. EMANTS. |
|