moet houden. Raakt Engeland los van Indië, dan staat de handel in Z.-A. voor den witmensch open. Wel zijn de Hollandsche Boeren geen geboren kooplui, integendeel, maar de Engelschen zijn het zooveel te meer. Die zullen dus in een beperking van de mededinging der Indiërs, liefst nog met een verwijdering van dezen uit het land, voor zich groot voordeel zien.
De Kaffers vreest de schrijver niet; die missen zedelijke kracht.
Den Aziaat dus - Arabier en Indiër - een gevaar oordeelende voor Zuid-Afrika, wenscht de inzender in het regeeringblad de Volkstem voor zijn land volkomen onafhankelijkheid, recht om als vrije republiek ‘sijn eie saligheid’ te beërven. So sij het!