Zuid-Afrika.
Zuid-Afrikaansche Brieven.
XLIV.
Pretoria, 26 April 1917.
Geen brieven van Ou-Boet, luidt de klacht uit Dordrecht. Het is hier ook maar een deur-mekaarboel, zooals de Afrikaner zegt. Wekenlang krijgen we geen zeepost en dan plotseling een heele verzameling tegelijk. Op een gegeven oogenblik leek mijn werkkamer wel een krantenkiosk. Daar hadden zich Hollandsche, Fransche, Engelsche - bijna had ik gezegd Duitsche bladen, maar die zijn hier ten strengste verboden - opgestapeld tot een rijstebrijberg, waartegen de arme journalist zuchtend opzag en waarbij hij zich elken dag weer afvroeg: ‘Wanneer kom ik daar door?’ Wanneer de zeeposten naar Europa vertrekken, weten wij evenmin. Vroeger ging hij zitten op dien en dien dag van de maand en Ou-Boet schreef zijn brief voor Neerlandia. Nu moet hij maar gaan zitten op dienzelfden dag van de maand en schrijven in de hoop dat zijn brief zal aankomen, en genade vinden in de oogen van den censor.
Waar zijn brieven beland zijn, hij weet het niet. Of zij zijn ten offer gevallen aan de haaien, aan de censuur, aan de papiermand, of ergens anders zijn beland, hij weet het niet. Maar het is verdrietig. Ou-Boet is altijd een groote vereerder van President Steyn geweest. Hij zou zeker de laatste zijn geweest om te verzuimen een woord van nagedachtenis en hulde te wijden aan dien grooten Afrikaner. Geen dergelijke gelegenheid zou hij hebben laten voorbijgaan. Maar zijn brief over dezen grooten doode is verloren geraakt.
Doch nu genoeg geklaagd. Ou-Boet houdt niet van klagen, vooral niet in dit gezegend land, waar heel den dag de zon schijnt en waar het altijd mooi weer is.
En die son steek mij ook so skelm in die oog
Als hij agter die randje verdwijn:
Hij vraag, hoe ik so dom kan wees
Om te treur terwijl hij nog skijn -
heeft een Afrikaansche dichter gezongen, en die man wist het.
Wij zijn hier in Transvaal al eenigen tijd bezig met Hollandsche en Afrikaansche liedjes in de bladen op te nemen. De Volkstem is daarmee begonnen. De aanleiding was het Dingaanfeest te Nooitgedacht, de plek waar Jopie Fourie gevangen is genomen. Daar had men op de piano een Engelsche song gespeeld, zoo een die hier alle menschen kennen. Op Paardenkraal had de muziek in een marsch eveneens dit lied doen hooren. Verwijten van weerskanten, totdat De Volkstem terecht opmerkte: ‘Laten wij nu de wederzijdsche verwijten staken en naar verbetering zoeken. De fout is dat wij wel Engelsche liedjes kennen, maar niet ons eigen lied.’
En ons regeeringsorgaan begon met de menschen te vertellen hoe zoo iets in Vlaanderen, waar de strijd tegen het Fransche lied zeker even groot is, nooit zou zijn voorgekomen. Het vertelde dan hoe men in Vlaanderen en tegenwoordig ook in Holland de menschen hun eigen lied leerde. Hoe dit gebeurt, behoef ik den lezers van Neerlandia niet te vertellen, die kennen deze zangavonden voor het volk wel. Hier echter is dit iets nieuws.
En nu geeft De Volkstem elke week den tekst van een Afrikaansch of Hollandsch lied, en vertelt ze waar dit lied is te vinden. Maar ze blijft er op hameren dat de menschen eerst de woorden zullen leeren. Dit heeft wel gepakt, want toen De Volkstem wegens papierschaarschte - daar lijden we hier ook al aan - die opneming moest staken, kwamen blijkens een mededeeling in dat blad van verschillende kanten vragen, waarom men plotseling daarmee had opgehouden.
* * *
De vraag intusschen is of dit veel zal helpen. Ik voel dat er iets aan hapert. De strijd is hier zwaar. Ik zie het in eigen omgeving. Ons voornaamste genoegen bestaat hier in het bezoeken van rolprentschouwburgen. Daar speelt de muziek Engelsche volkswijsjes, geen van alle zeer hartverheffend. Onze Hollandsche en Vlaamsche en Afrikaansche liederen zouden het daartegen best kunnen uithouden, maar de wijs ligt gemakkelijk in het gehoor, al heel gauw zingt de heele zaal ze mee. En den volgenden morgen bespeur-je dat je die dreun niet kunt kwijt raken. Als je in een goed humeur bent, betrap-je er jezelf op dat je hem fluit. Straks ken-je de woorden ervan. En dan ben-je verloren.
Zoo nu en dan krijgen we een rolprent, waarbij die liedjes door de tooneelspelers worden gezongen, de tekst wordt dan op het scherm geworpen, de muziek zet in en in één avond heb-je dat ding met woorden en al in je hoofd en je krijgt het er niet dan met moeite uit. Het vervolgt je, ik zou bijna zeggen tot in je droomen.
In de winkels zie-je dan onmiddellijk voor de uitstalvensters dat lied liggen tegen een verbazend lagen prijs. En de afdrukken gaan er weg als koek.
Hollandsche liedjes hooren wij bijna nooit. Zoo nu en dan op een gezelligen avond of op een deftig concert. Maar daar blijft niets van hangen. Daar zingen de menschen niet mee, de voordrager