Neerlandia. Jaargang 21
(1917)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Indië Weerbaar.Ga naar voetnoot1)Wat en hoe de gevolgen zullen zijn van het verblijf en het optreden h.t.l. der deputatie ‘Indië Weerbaar’ kan thans nog niet worden vastgesteld. Wel zijn de Nederlanders er meer van doordrongen, dat ‘voortduring van de bestaande weerloosheid van N.I. een misdaad zoude zijn jegens de toekomst van Nederland zoowel als die van N.I.’ De bedoeling van de zending der deputatie naar Nederland was dan ook ‘het overbrengen van het zwaartepunt van de in Indië geboren beweging naar Nederland in de hoop, dat de pers en vereenigingen de actie zullen overnemen en doorzetten in vereeniging met Indië, om te komen tot het gewenschte: eene tijdige en afdoende weerbaarmaking van N.I.’ Tegen iederen vijand, wie hij ook zij, hebben wij ons weerbaar te maken. Het is niet alleen onpolitiek hardop te zeggen tegen welken vijand wij ons weerbaar hebben te maken, maar de vriend van heden kan immers morgen onze vijand zijn. Men wil: 1o. geen bepaald stelsel van verdediging aangeven. 2o. geen politieke actie voeren. De motie, op 31 Aug. 1916 aangenomen in de vergadering van ingezetenen van Ned. Indië, van alle rassen, sedert te bevoegder plaatse in Nederland aangeboden, luidt: ‘Er dreigt direct gevaar. Wij, Minahassa en Ambon, stellen ons zelve, onze kinderen en ons geld onvoorwaardelijk ter beschikking van Holland. Wij zullen eerst toonen met daden, dat wij eventueele politieken rechten hebben verdiend. En zooveel vertrouwen hebben de Minahassa en Ambon in U, Hollanders, dat wij zeer goed weten, dat als wij het verdiend hebben, wij ook van U zullen krijgen de politieke rechten, die wij wenschen.’ Moeten wij Indie weerbaar maken of weerloos laten, zooals nu? Zijn er waarlijk nog Nederlandsche Vrouwen of Mannen voor wie het nog een vraag is: of Indië weerbaar moet worden gemaakt? Weerbaar, d.w.z. zóódanig in staat gesteld om van zich af te slaan, om zich te verdedigen tegen een aanvaller - wie hij ook zij - dat het werkelijk bij machte zal zijn, zich te handhaven? Te handhaven dat Koninklijk parool, waaronder Nederland eenmaal zijn eigen onafhankelijkheid, zijn eigen vrijheid bevocht, de trotsche leuze, waaronder wij allen ons immers hebben geschaard: ‘Ik zal handhaven?’ Zijn er waarlijk nog Nederlanders, die niet voelen zouden onze hooge roeping, om Indië dat ons eenmaal rijk maakte en krachtig, nu óók te beschermen, die niet zouden inzien, dat Indië ook thans nog is de hoeksteen van onze internationale beteekenis, de hoofdvoorwaarde voor het welvaren van ons volk; die niet inzien, dat Indië is de kurk, waarop drijft de Ned. Volkswelvaart? Zijn er inderdaad nog, die kunnen voorbijzien onzen plicht om te blijven behartigen het belang van de Inlandsche bevolking, die wij namen onder onze bescherming en die wij langs lijnen van geleidelijkheid hebben op te voeden en te ontwikkelen ter bevordering van haar geestelijke en stoffelijke welvaart, en dat wij daarom de maatregelen hebben te nemen, die moeten beletten, dat Indië ons afhandig wordt gemaakt? Zijn er soms, die niet voelen dien eere-plicht, die eere-schuld, die bovendien nog is de behartiging van ons eigen volksbelang! Gelukkig de natie, waarvan nog het geweten spreekt. Is het eigenlijk niet bedroevend voor de Nederlandsche natie, dat Indie een deputatie moet afvaardigen om haar te wijzen op haar plichten? Men weet het zéér goed in Austrailë, in Japan, in Amerika, in Engeland, dat er in onzen Archipel | |
[pagina 110]
| |
actie is gevoerd om aan onze weerloosheid een einde te maken, en om te blijven wat wij gaarne zijn: Nederlandsch en geen ander Indië! Even goed weten zij, dat de beslissing ligt in het hart van het Nederlandsche volk zelve. Meent men, dat het antwoord, dat Nederland geven zal op dezen alarmkreet, onze Aziatische buren onverschillig laat? Het heeft er soms den schijn van, dat het gros van het Nederlandsche volk overgerust geworden is door zijn meer dan 100-jarige rust, te midden der wereldconflicten, en daardoor een groote onverschilligheid ten dezen aan den dag legt ‘Waarom zouden anderen ons verontrusten’? zoo redeneert men. ‘Wij bemoeien ons toch immers ook niet met hun zaken?’ Best mogelijk, maar men vergeet daarbij, dat wij nu eenmaal niet op een onbewoond werelddeel zitten. Evenals in de dagelijksche samenleving, leven wij ook als volk, te midden van de gemeenschap: de gemeenschap der volkeren, waartegenover wij onze rechten hebben, ja, maar ook onze verplichtingen. En wie die plichten meent te mogen verwaarloozen of trotseeren, die maakt zich jegens die gemeenschap onmogelijk en wordt te avond of te morgen verjaagd. Willen wij bereiken ons groote ideaal, d.i. de ongestoorde ontwikkeling van de economische, intellectueele en moreele weerbaarheid, dan moet voorafgaan de militaire weerbaarheid. Nu Indië eenmaal begint te ontwaken, zal het ook, en daaraan twijfelt trouwens niemand, te rechterDe kaart van Nederlandsch-Indië op die van Europa.
tijd alles krijgen, wat het noodig heeft, ook goed onderwijs, ook goede oeconomische toestanden en ook politieke rechten. De Regeering werkt immers reeds in die richting en wij moeten haar daarvoor dank zeggen. Als wij nu maar ook de zekerheid hadden, dat Indië's ontwikkelingsproces ongestoord en geleidelijk zijn gang kan gaan. En juist om die zekerheid te verkrijgen, wordt de actie I.W. gevoerd. Het groote ideaal: de zedelijke, geestelijke en economische weerbaarheid is slechts te verwezenlijken achter een hecht schild van lichamelijke weerbaarheid, d.i. in dezen de militaire weerbaarheid. De vraag is nu: hoe komen wij thans aan de middelen ter uitvoering van wat hoog noodig is? Het antwoord daarop is: door voor Indië een flinke leening te sluiten. Maar dan komt vanzelf de tweede vraag, die is: hoe vinden wij de middelen om de aan zulk eene leening verbonden jaarlijksche renteschuld te betalen? Het antwoord daarop is: door Indië zoo wijd mogelijk open te stellen voor het particulier initiatief en particulier kapitaal en door dit zoo krachtig mogelijk aan te moedigen en te steunen. De toestand in Indië is thans zoo, dat 't handel en industrie steeds moeilijker gemaakt wordt zich te vestigen en te ontwikkelen in plaats dat deze, gelijk zulks in andere, maatschappelijk jongere landen het geval is, als welkome, welvaart-brengende factoren, met open armen ontvangen worden. | |
[pagina 111]
| |
Het gevolg is, dat vele takken van industrie en handel, in hun groei gestuit, ja soms zelfs, zooals met de mijnindustrie 't geval is, geheel gedood worden. Dit nu houdt de ontwikkeling van Indië, niet alleen op economisch, doch ook op maatschappelijk, sociaal en intellectueel gebied, op onverantwoordelijke wijze tegen. Aan deze belemmeringen moet zoo spoedig mogelijk en afdoende, een einde gemaakt worden. |
|