Neerlandia. Jaargang 21
(1917)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Suriname 250 jaar Nederlandsch.
| |
[pagina 16]
| |
geordende landbouwkolonie met vele suikerplantages en hij vertoeft er zelf eenigen tijd. Koning Karel II van Engeland schenkt bij giftbrief van 2 Juni 1662 den vollen eigendom der landen en kusten in Suriname aan Lord Willoughby en Laurens Hide en hunne nakomelingen of rechtverkrijgenden. Portugeesche Joden, via Cayenne uit Brazilie afkomstig, versterken nu de kolonie in 1666. Krachtig, en metKaartje van Suriname.
den tropischen landbouw vertrouwd, worden zij aanzienlijke plantagebezitters en kapitalisten en vormen van dien tijd af een notabelen-kern van de Surinaamsche burgerij. Tusschen de beide machtige, zeevarende koloniseerende mogendheden, Engeland en Nederland, breken oorlogen uit en zij trachten elkaar zooveel mogelijk afbreuk te doen. Nieuw-Nederland wordt door schout bij nacht Sir Robert Holmes in 1664, namens den Hertog van York, broeder van den Engelschen Koning genomen. De Ruyter neemt dat jaar de kust van Guinea (Afrika), doch zijn aanval op Barbados in 1665 mislukt. Tobao was eigendom der erven en gebroeders Lampsius Bij tractaat van 17 Nov. 1664 vergeeft de Koning van Engeland dit aan den Hertog van Koerland (Jacob von Niettler), in ruil voor zijn nederzettingen aan de kust van Guinea. In den aanvang van 1666 bewerkstelligt de gouverneur van Jamaica de verovering van Tobago. Nu komt de vergeldings-maatregel tegen het veroveren van Tobago en Nieuw-Nederland. In 1666 schrijft de raadpensionaris Pieter de Huybert aan Jan de Witt, waarbij het intiatief tot den tocht, - een ‘raid’ naar West-Indië - wordt ontvouwd. De overige admiraliteiten weigeren daaraan deel te nemen, doch de Zeeuwsche admiraliteit zet in het geheim krachtige pogingen op touw en voert ze uit. Hun man is Krijnssen (of Crijnssen of Quirijnssen), vermoedelijk een zoon van den Zeeuwschen kapitein van dien naam. Hij was kapitein ter admiraliteit van Zeeland op het jacht ‘Prins te Paert’, onderscheidt zich in 1666 en wordt Luitenant Admiraal van Zeeland. | |
[pagina 17]
| |
Plantage Peperpot.
Het doel - zooals gezegd - is de Engelschen zooveel mogelijk afbreuk te doen en de belangen der Zeeuwsche plantage-eigenaren te bevorderen. Als voorbeeld hoe populair onze kolonie eenmaal bij de Zeeuwen was, diene volgend gedichtje, waarin de ‘papa’ van het aangebeden meisje als voorwaarde voor zijn toestemming stelt, dat de beminnende jongeling ‘voeraf een rijs naar Surinaeme doet’. ‘Gij waerde vrint begeert mijn dochter tot u zoete lief,
Ik zal haer wel seecker geven tot u gerief;
Maar toon mij eerst, dat ghij besit als man goeden moet,
En dat ghij vooraf de rijs naar Surinaeme doet,
Zooals van outs ieder opregt Zeeuws joncman past
Dien eene Zeeuwsche maeght door haar schoonheijt heeft verrast’.
Op 30 December 1666 zeilde Krijnssen van Vere uit als Commandeur van 7 vaartuigen n l. ‘de Zeelandia’ (van 34 st. en 150 koppen gemonteert) als vlaggeschip, de ‘West-Cappel’ en de ‘Zeeridder’ van gelijk charter, resp door Simon Loncke en Pieter de Maurignault gecommandeerd, het jacht ‘Prins te paert’, Kapitein Salomon Le Sage, de hoekerboot ‘Wester-Souburgh’, Kapitein Rochus (Roys) Bastaert, de ingehuurde fluit ‘Aerdenburg’ als victualieschip, en een snauw als adviesvaartuig. Het aantal opvarenden zal omstreeks 700 man bedragen hebben, waarvan 225 soldaten der landmilitie onder Kapiteins Philip Julius Lichtenbergh en Maurice de Rame (de Raem). Ter versterking werd hem nagezonden in Januari 1667 ‘de Visschersherder.’ Op 26 Februari zeilde onze commandeur de rivier de Suriname op, heesch de nationale vlag en eischte voor de Staten van Zeeland van den Gouverneur William Byam de onmiddellijke overgave van het (houten) Willoughby fort bij Paramaribo. Diens weigering duurde slechts 24 uur. Op Zondag 27 Februari 1667 gaf Byam zich over en verkreeg eervollen aftocht. Het fort werd herdoopt in ‘Zeelandia’, en Maurice de Raem als Commandeur van Suriname aangesteld. De expeditie had slechts 1 menschenleven gekost! ‘Een groote gesegende overwinninge, gesegende, omdat daer in so veel opsichten van God sonderlingen segen is te bespeuren geweest, als voor eerst omdat het sijnde daer in de regenmaenden, een tijd op welck het daer soo sterck gewoon is te regenen, dat het Landt door den overvloet des waeters bijna onbruijckbaar is, soo heeft integendeel den tijt, dat de onse aldaer hebben v- rkeert, soo schoon en drooch weder geweest, dat sommige onder de Engelse dit merckende, Godt lasterlyck seiden: Dat Godt niet meer Engels maar geheel Zeeuws was geworden’. Zoo schrijft Abrahamus à Westhuysen, predikant aan boord van de ‘Visschersherder’ aan zijn broeder op 19 Mei in een pamflet gedrukt bij Johannes Rammazeyn, boekdrukker, wonende op de Stadssingel over de nieuwe Haven in 1667, onder den titel van: ‘Waerachtich Verhael van de heerlijke overwinning van Pirmeriba’ enz., het eenige verhaal dat van den tocht van Krijnssen bestaat van Nederlandsche zijde. Het officieele rapport is wel in handen van den raadpensionaris te Breda aangekomen, doch verloren geraakt. De overdracht van de geheele Kolonie had plaats bij tractaat van 6 Maart: ‘in 't schip Zeelandia in de reviere van Serenam’. De verovering van Suriname was een represaillemaatregel geweest, schreven wij, en dit kan worden aangetoond uit het 31e en 43e artikel van de Instructie van Abraham Crijnssen, vastgesteld in het hof van Zeeland te Middelburg op 23 Dec. 1666, uit de Secrete notulen van de Ed. Mo. Heeren Staten van Zeeland den 4en December 1666, en de verdere reeks brieven.Ga naar voetnoot(3) Plantage Waterland.
| |
[pagina 18]
| |
De plantages van Willoughby werden verbeurd verklaard, alsmede die zijner landgenooten, die in het moederland woonden. De brandschatting bedroeg 100.000 pond suiker. Daarna vertrok Krijnssen naar Tobago en bezette dit. Op 20 Mei had een zeeslag plaats bij het eiland Nevis, tusschen de Engelschen en de vereenigde Zeeuwen en Franschen, welke onbeslist bleef. Den 24en Augustus kwam Krijnssen in 't Vaderland terug. Gezicht op het Gouvernementsplein te Paramaribo.
De Staten van Zeeland lieten zich niet onbetuigd. In de vergadering van 22 September werd Abraham Krijnssen en den zijnen hulde gebracht en aan hem en Lichtenbergh een gouden keten met medaille vereerd, terwijl alle kapiteins een dergelijke gouden medaille-kregen. De Engelschen heroverden Suriname 8 October 1667, doch een tweede tocht van den Zeeuwschen vlootvoogd bracht haar op 1 Mei 1668 weer aan Zeeland terug. Bij den vrede van Breda, 31 Juli 1667, was Suriname evenwel aan Nederland afgestaan, als zijnde vóór 10 Mei t.v. veroverd. Zoo kwamen Nieuw-Amsterdam en Nieuw-Nederland aan Engeland en werden bij het tractaat van Westminster, 9 Februari 1674 de rechten van de Republiek der Vereenigde Nederlanden op de Kolonie Suriname definitief erkend en bevestigd. Waar en wanneer Krijnssen is gestorven, is niet bekend. Zijn graf kennen wij niet, zoomin als zijn beeltenis. De rekenkamer van Zeeland verantwoordt zijn traktement als Gouverneur tot 18 November 1668, met dien datum gaat dit over op Lichtenbergh. In een franschen brief van Nicolas CombéGa naar voetnoot(4) over verantwoording van materieel aan de H.H. Staten van Zeeland, geschreven 14 Februari 1670 staat: ‘feu M. Crijnssen de bonne mémoire’. De tocht naar Chattham, die een druk moest uitoefenen om den vrede van Breda tot stand te brengen, overschaduwde Krijnssens tocht, die echter eene blijvende waarde had! | |
[pagina 19]
| |
Twee tijdperken was Suriname weer onder Engelands bestuur n.l. van 1799-1802 en van 1804-1816, welke tijdperken ongetwijfeld van beteekenis zijn geweest. Suriname, het gezonde, schoone, vruchtbare, rijke land wordt terecht de meest Nederlandsche Kolonie genoemd. Wanneer na 250 jaren de balans wordt opgemaakt en afgevraagd wat Nederland heeft gewrocht en van zijn bezitting heeft gemaakt, dan zwijgen wij liefst. Er is veel gezondigd, veel verzuimd, en veel te kort geschoten in de Kolonie, maar niet minder door het Moederland, dat de slavernij eerst 54 jaren geleden afschafte. Engelsche naburen strekken ons tot voorbeeld helaas, van wat practische ontwikkeling eener Kolonie vermag. En al mag dankbaar worden gewaagd van 7 onderzoekingstochten in het binnenland in een tijdsverloop van 10 jaren, waardoor de witte plek van de kaart verdween en met groote voortvarendheid ingehaald, wat gedurende een paar eeuwen verzuimd was, toch blijft de bevolkingarme Kolonie krachtige maatregelen eischen voor de ontwikkeling harer natuurlijke hulpbronnen. Een land, dat, overeenstemmende met Brazilië, tal van mineralen in den schoot verbergt, behalve goud, aluminium, kwikzilver; waar petroleum, ijzererts, porceleinaarde, diamanten zijn aangetoond, een land dat suiker, cacao, koffie, rijst mais, rubber, vezelgewassen, kostbare hout oorten, geneeskundige kruiden, looi- en verfstoffen. vlechtstroo, harsen, gommen, oliën voortbrengt, een overvloed van vruchten, specerijen, enz, waar duizenden hectaren land op ontginning wachten, en de thans in ontginning zijnde landen op voldoenden steun om door de moeilijke tijden heen te komen, dat land zou een lastpost moeten blijven! Neen, geldelijke onafhankelijkheid van het moederland moet op den duur mogelijk zijn, wanneer de Nederlandsche natie inziet, dat kapitaal niet alleen voor Oost-Indië noodig is om de Kolonie te ontwikkelen en de Regeering daarin voorga, zooals nu te verwachten is. Dan zijn de ongeveer 25 millioen niet nutteloos uitgegeven, waarmede Nederland in 100 jaren (1816-1916) Suriname heeft bijgesprongen; het was eene eereschuld voor de schatten, welke de Kolonie in vorige eeuwen in den schoot heeft geworpen van het moederland en zéér vele Nederlandsche familiën. En dan kunnen misschien bewaarheid worden de woorden van Koning Willem III: ‘Het schoone Suriname moet voor ons een tweede Java worden’; tot heil van Moederland en Kolonie beiden. FRED. OUDSCHANS DENTZ. 's-Gravenhage, Februari 1917.
Voor meer gegevens betreffende Suriname, raadplege men het belangrijke Suriname-nummer van Neerlandia door het A.N.V. uitgegeven in Sept / Oct. 1903. |
|