van het Vrijstaatsche volk alsmede met mijn eigen beschouwing omtrent republikeinsche beginselen.’
Toch droeg hij een Hollandsch lint; zijn breede oranje statie-sjerp, de eenige uiterlijke aanduiding van zijn ambt, was Haagsch maaksel en het erop geborduurde wapen van den staat was ontworpen en geschonken door onzen laatsten Vorst.
In zijn ambt is hij gegroeid. In den aanvang stemde de HoogEdele Volksraad herhaaldelijk zijn voorstellen af, ook al bepleitte hij die in de zitting. Hij zeide mij zelfs toen, dat de Vrijstaters liever hem zouden missen dan dr. Brill, omdat die onmisbaar was en hij niet. Hij voelde zich toen meer de uitvoerder van den wil des volks dan de leider daarvan. En de man, wiens wil wet was omdat het heele volk in hem zijn meerdere erkende, is hij eerst geworden gedurende den Boerenoorlog en na de inneming van zijn hoofdstad.
Het samengaan met Transvaal dagteekent niet van hem, maar van 1889, toen President Reitz het zoogenaamde ‘eerste politieke verbond’ met Krüger sloot. Maar wel heeft hij dat bevestigd, uitgebreid en krachtiger gemaakt. En toen Engeland het mes zette op de keel van de Zuid-Afrikaansche republiek, heeft hij al de krachten van zijn staat, van zijn hoofd en van zijn hart in haren dienst gesteld. Geen poging liet hij achterwege voor een vredelievende oplossing, Doch toen niets baatte, loste hij het gegeven woord in met het wagen van zijn leven en met het bestaan van zijn staat.
‘Ik verbeur liever mijn leven dan mijn eer’, sprak hij tot zijn Volksraad, in die roerende rede waarin hij, krachtens het gesloten verbond, den Vrijstaat opriep te wapen.
Toen trok hij op met de Vrijstaatsche commando's; en hij is te velde gebleven temidden zijner mannen, meestal bij het commando van Christiaan Rudolph de Wet, tot de doodsklok luidde voor wat hem dierbaarder was dan het leven, 's lands onafhankelijkheid.
Geen enkele poging, geen enkel offer mocht geschuwd worden om die te behouden; maar het geweten moest schoon blijven, het verbodene vermeden en het volkenrecht nauwlettend in acht genomen. Geen oorlog is ooit op menschlievender wijze gevoerd dan door de Boeren. Bij onzekere vraagstukken werd onveranderlijk beslist ten voordeele van den vijand. Generaal den Beer Poortugael's ‘Oorlogsrecht’, dat ik hem kort te voren gestuurd had, heeft hem gedurende den geheelen oorlog nauwelijks verlaten.
Daar op het veld, gedurende meer dan 2½ jaar rijdens en strijdens, in welke de president van den staat niet één nacht voor het hoofd een ander stutsel had dan zijn zadel, is hij gegroeid tot den afgod zijn volks. Zoolang hij vocht bleef de hoop. Toen na de inneming van Bloemfontein en van alle andere Vrijstaatsche dorpen, luisterenswaardige stemmen spraken van neerleggen der wapens, voordat ook Transvaal zou zijn verwoest, verzond hij daarheen dat merkwaardige telegram, betoogende dat thans eerst het oogenblik was gekomen om te toonen dat men een man was en een vaderlander en om te zorgen dat men het nageslacht fier in de oogen zou kunnen zien. Hij heeft stand gehouden tot het einde, tot de eik gekraakt terneder lag.
De zware zorgen, deernis met de vrouwen en kinderen in de concentratie-kampen, verontwaardiging en bekommering, de onzekerheid omtrent zijn gezin, de eindelooze vermoeienissen knaagden aan zijn gestel. Lang zwoegde hij in de blakende zon onder kleeren, te velde vervaardigd uit een paardedeken, omdat hij te groot was voor de buitgemaakte pakken der Engelschen; totdat ik eindelijk een Haagsch stel kleeren van zijn maat door de linies kon krijgen. Ten slotte gaf bedorven voedsel den genadeslag.
Kort voor den vrede deelde hij des morgens bij het opbreken in het halfduister een stuk worst uit zijn zadeltasch met de naast hem rijdenden. ‘Wat eet president daar?’ riep toen ontsteld Cornelis Dupreez, zijn trouwe adjudant, ziende dat dit voedsel niet meer deugde. Doch het was te laat; en vergiftigd moest weldra de geestelijke leider in een wagentje worden vervoerd, te ziek om mede te onderhandelen te Vereeniging over den vrede. Hij werd gedragen aan boord. En toen hij te Scheveningen terneer lag, was het niet mogelijk hem zonder ontroering te aanschouwen. Zelfs de hand kon hij nauwelijks opheffen en de lippen waren tot het vormen van woorden niet meer in staat.
Toen is het wonder geschied. Dank zij den Amsterdamschen hoogleeraar Winkler en niet minder zijn voortreffelijke gade is hij weer opgestaan en heeft na een lang verblijf in Nederland, te Reichenhall en te Cannes, zich weer opgericht.
De hulp, de vriendschap en hoogachting, in die dagen in Nederland ondervonden, hebben hem, die trouw en erkentelijk was, dubbel gehecht aan het land zijner vaderen, voor 1668.
Doch de kracht was gebroken. Wankel bleef de gezondheid. Inspanning was onmogelijk, de oogen bleven half geloken, de hand niet in staat tot voortgezet gebruik. Hij moest zich terugtrekken op de kleine plaats, die hij voor den oorlog te Kaalspruit nabij Bloemfontein had gekocht. Zes jaren dienst aan het hoofd van den staat hadden hem geen fortuin bezorgd, maar integendeel zijn klein bezit versmolten, en aan eenige vrienden viel nu de eer te beurt hem daar een eenvoudige woning te bouwen; een eer, want liet hij niet antwoorden op zeker aanbod: ‘President sal lieverster hooi eet dan die geld aanneem’?
Hij noemde de plaats ‘Onze Rust’ en die heeft hij er genoten, in ruime mate, bestraald door geluk. Want hij had geleerd en leerde ons, te berusten in den wil van den Allerhoogsten, wiens wegen, vermaande hij, immers ondoorgrondelijk zijn en die beter weet dan wij wat goed voor ons is. Zijn kinderen zag hij opgroeien in zijn geest, zijner waardig, twee dochters zich vereenigen met gelijk gezinde fluksche Vrijstaters, een derde aan het hoofd der Oranje-school zorgen dat de