Neerlandia. Jaargang 21
(1917)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
President Steijn. †De volle beteekenis van zijndood zal eerst langzaam doordringen. Zelfs kost het moeite op zoo'n afstand zich daarvan de werkelijkheid in te denken. De geest van Steijn is voor de wereld buiten hem onafhankelijk geworden van zijn stoffelijk bestaan. Niet gebonden aan de wetten der traagheid, zal die geest de verre toekomst doordringen, want zijn naam zal onsterfelijk zijn onder de menschen. Waardoor? Niet door zijn geleerdheid, niet door roemruchtige daden; - in den Boerenoorlog waren Kruger, de Wet, de la Rey, Botha, Cronjé, meer op de lippen dan hij. Spotprenten op Steijn, ik herinner ze mij niet behalve een uit Pick-me-up, in een dolhuis, met een papieren kroon schuin op het hoofd en een lange korenaar als koningsstaf: incurably mad. De pers en de teekenaars hielden zich weinig met hem bezig. Maar die eene spotprent, die is dan toch een bewijs dat men hem in verband bracht met grootsche plannen, wijde zichten, al was het spottend. En bij het zien van dat prentje, kan men zich niet losmaken van de gedachte, dat had Engeland de Republieken de eerlijke kans gegeven zich zelf te zijn, van zelf een grooter Afrikanerrijk had kunnen worden geboren, met Steijn als hoofd. Onder 't presidentschap van Boshoff verluidde al de begeerte om Transvaal, Vrijstaat en de jonge republiek Lijdenburg, tot één gemeenebest te vereenigen. Dat was kort voor 1860, het jaar dat Pretorius, de Transvaler, juist door die Unie-partij, met het oog op nauwere aansluiting, in den Vrijstaat tot president werd gekozen. Maar Engeland dreigde met herroeping van het verdrag van Bloemfontein, waarbij in 1854 de republiek onafhankelijk was verklaard, en wat nog erger was, de Vrijstaters verbraken den band met de Transvalers, die elkaar onderling gingen bevechten. Tweedracht in het huis van den buurman, maakte schuw en voorzichtig. | |
[pagina 2]
| |
Na Amajuba, in '81, kwam er weer samenwerking. Door de geschiedenis met de diamantmijnen zelf ook wijzer geworden, zag de Vrijstaat steeds duidelijker den toeleg van Engeland om Transvaal den adem af te nijpen, steeds duidelijker ook den toeleg van Rhodes om de republieken van elkaar te vervreemden, zag het den Jameson-Raid, met zijn onrechterlijk naspel in Engeland, en het bloed kroop waar het niet gaan kon: Transvaal en Vrijstaat sloten in '97 een aanvallend en verdedigend verbond. Steijn was toen in de volle kracht van zijn leven, veertig jaar omtrent, Kruger twee en zeventig. Wat sedert dien is gebeurd, weet ieder. Ook dat Steijn nooit zijn handteekening zou hebben gezet op een vrede zonder behoud van volkomen onafhankelijkheid; liever den dood dan die vernedering. Had hij de bijeenkomst te Vereeniging tot het laatst kunnen bijwonen, 't parool zou niet onwaarschijnlijk doorvechten zijn geweest. Zou dit doorvechten de vrijheid en de eenheid hebben gebracht? IJdele vraag. Maar zoo ja, Marthinus Theunis Steijn zou het door allen in liefde en vertrouwen begeerde hoofd zijn geweest. Geen kroon, geen koningsstaf. Wel af en toe een korenaar in de hand, om de korrel te toetsen. Want in zijn rijk zou hij in den grooten eenvoud die hem kenmerkte, Boer zijn gebleven, een in wien al de deugden van zijn volk waren vereenigd tot een harmonisch geheel. Natuur schiep in hem het toonbeeld van den gaven modernen man.
Stein's volle beteekenis voor zijn volk en voor de menschheid, kon nog niet geschreven zijnGa naar voetnoot*). Maar wat ook uit archieven en verspreide stukken, brieven vooral, in het vervolg moge blijken, de toekomstige levensbeschrijver zal niet kunnen ontberen wat er ongeschreven thans nog van hem zonder opsiering in omloop is, en wat van mond tot mond zal gaan van geslacht op geslacht. Men zij in Zuid-Afrika en ook hier te lande bijtijds er op bedacht stelselmatig, met historisch inzicht, alle gegevens te verzamelen, die het in de toekomst aan een meesterhand mogelijk zullen maken, Steijn in zijn meest uiteenloopende maar altijd nobele openbaringen, als harmonisch geheel voor oogen te stellen. Dat zal een standbeeld zijn, waardevoller nog dan wat ongetwijfeld in erts of steen zichten tastbaar hem ter eere zal verrijzen. Want het zal de geheele wereld over in handen kunnen komen van allen, die zich graag verdiepen in het leven en de werken van de grootsten onder de menschen. Dien levensbeschrijver wacht een zeer zware taak. Steijn toch ging schuil achter zijn openbaringen, in een bescheidenheid die Profeten kenmerkt. Sla Mendelssohn op, South African Biography, het meest volledige overzicht van wat tot 1910 over Zuid-Afrika is geschreven. Op Steijn's naam staan daar vijf kleine geschriften; op dien van Kruger negen-en-twintig, waaronder zeer lijvige. Daaruit besluiten dat Kruger niet eenvoudig en bescheiden was, zou hoogst onrechtvaardig wezen. Tot den oorlog toe stonden de twee republieken tot elkaar als de rusteloos opgejaagde ever staat tot het vreedzaam grazend hert. Het eerste beteekent vervolging, altijd vervolging, tot eindelijk moe gesard de ever stand houdt, slachting aanricht onder de honden en ten slotte voor de overmacht bezwijkt. Het vreedzaam grazende hert is een idylle. De gelukkige Vrijstaat had tot 1897 geen geschiedenis. Wie Kruger en Steijn dan ook naast elkaar stelt als gelijksoortig, kan nooit geraken tot een juiste oordeelvelling. Beiden weerspiegelen de omgeving waarin zij werden geboren en opgevoed. Beiden, getogen uit het Afrikaansche volk, verleenen aan dat volk en bij uitbreiding aan den geheelen Nederlandschen stam, een roem, die nooit verwelkt.
Vierledig is zijn leven, dat reikt van 2 October 1857 tot 28 November 1916: jeugd en studietijd, rechterschap en presidentschap, presidentschap en oorlog, zieke jaren. Hij sproot uit een der oudste Boerengeslachten. In 1668 kwam Douwe Gerbrand Steijn uit Leeuwarden naar Zuid-Afrika; hij trouwde 19 Augustus 1685 met Maria Lozee, eene Nederlandsche van onbekende woonplaats. Zij kregen vier kinderen. Ziedaar het begin van den Afrikaanschen stamboom der in Afrika wijdvertakte Nederlandsche Steijn's. En van hetzelfde jaar stammen de Bezuidenhout's, de van der Bijl's, de Faassen's, de Jansen's, de Schalkwijk's en de Verwey's, allen getrouwd met Nederlandsche vrouwen. Onze Steijn's vader was een vriend van President Brand en lid van den Vrijstaatschen Volksraad, getrouwd met een dochter van Wessel Wessels, een naam hier te lande zeer bekend uit het driemanschap Fischer, Wolmarans en Wessels. Marthinus kreeg een goede maar zeer strenge opvoeding. Na het Grey-College te hebben afgeloopen, de beroemde Bloemfonteinsche school van Dr. Brill, zou hij eerst boer worden, doch ging ten slotte naar Nederland om verder te studeeren, bezocht het Deventersche gymnasium, maar 't admissie-examen was hem te tijdroovend en een korter weg moest worden ingeslagen. Hij ging naar Londen en studeerde daar in ruim drie jaar voor de rechten af. Toen terug naar Bloemfontein, advocaat, rechter en eindelijk na Reitz President van den Vrijstaat. Dat was in 1895. Het staat er zoo nuchter, zoo'n opsomming van wel meer voorkomende feiten. Maar ik vraag mij af hoe het mogelijk is dat ik President nooit heb gevraagd naar meer bijzonderheden nog dan Rompel, die toch zoo prettig uitvoerig schrijft, over zijn reis met vriend Vels in de postkoets door Basoetoland over het Drakengebergte naar Durban. Zeker was zoo'n rit nog niet zonder gevaar in dien tijd. Tenminste wat wij gevaar zouden noemen, de Boeren dachten daar anders over. En dan hun beider samen reizen van Durban naar Europa met | |
[pagina 3]
| |
President Kruger en Dr. Jorissen, die naar Engeland gingen vanwege de naasting van de Z.A.R. door Sir Theophilus Shepstone. In het algemeen kan het zoo spijten dat men in rustig samenzijn niet meer heeft gevraagd van zoogenaamde onbelangrijke dingen, die toch inderdaad den juisten kijk op de verhoudingen geven. President was zoo gul met zijn antwoorden, niet dat hij vlug en gemakkelijk sprak, integendeel, hij sprak wat zwaar en daardoor langzaam, zoodat zijn rustig zich rijgende woorden den bedachtzamen gedachtengang bijbleven, niet vooruitliepen en daardoor altijd den indruk gaven van bezonkenheid. Hem in de rede vallen, was onbestaanbaar; men luisterde onder den ban van zijn stadig woord en hing aan zijn lippen. Daar de gesprekken nooit liepen over zijn persoonlijk leven, is dat misschien de reden dat dit ook nooit ter sprake werd gebracht. Maar in Afrika zal men al die bijzonderheden wel weten en wij zullen ze zeker vernemen te eeniger tijd. Alles van Steijn zullen wij vernemen, want Afrika zal ook in dit opzicht zijn eereschuld aan President met liefdevolle zorg trachten te delgen. Vóór zijn Presidentschap was naar verluidt, Steijn wel niet een alledaagsche, maar toch ook niet een buitengewone verschijning. Het portret uit zijn Londenschen tijd, toen hij aan de Inns of Court studeerde, wekt dan ook enkel den indruk van een onbedorven, vriendelijken jongen man, volstrekt niet een althans wien men een zoo voortreffelijke leiderschap van een volk zou aanzien.
Voordat de gebeurtenissen Steijn's innerlijke kracht ten volle ontplooiden, had hij zich reeds een naam verworven, den heelen Vrijstaat door, van te zijn een uiterst betrouwbaar, vriendelijk, rechtschapen man. Door zijn rondreizen als rechter kende hij iedereen en iedereen hem. Hij was een volksman geworden in den allerbesten zin des woords. Toen President Reitz aftrad, werd Steijn dan ook met overgroote meerderheid tot diens opvolger verkozen. In Mei '96 aanvaardde hij zijn hooge ambt, maar hij bleef dezelfde, eenvoudige, bescheiden man. Poultney Bigelow vertelt hoe hij bij den President aanbelde en hem door een dienstmeisje werd opengedaan; hoe bij een gastmaal daar ten huize, enkel door meisjes werd bediend. ‘Stel u voor, zegt hij, een Engelschen Gouverneur zonder zijn stoet van mannelijke bedienden uit Engeland meegebracht. Het is iets onmogelijks!’ En voor het gebouw soldaten noch politie. Steijn voelde zich geen hoogwaardigheidsbekleeder, hij voelde zich burger onder de burgers, altijd voor iedereen gelijkelijk toegankelijk. Zoo was Kruger ook; diens stoep is beroemd geworden. Beiden waren als herdervorsten, begeerende met iedereen in vrede te leven. Maar bereid tot het alleruiterste als de beslissende ure kwam, voor rust, veiligheid, vrijheid. Die ure kwam en zij kwam niet onverwacht. De Boerenoorlog had voor Transvaal een lang, voor den Vrijstaat een kort voorspel. Het zou zijn water dragen naar de zee om over dat alles en over Steijn's aandeel aan den oorlog als aanvoerder en staatsman, uit te weiden. Zijn onkreukbare trouw aan volk en bondgenoot, zijn open, eerlijke uiteenzetting van grieven, zijn waardig onaantastbaar tegenbetoog aan den vijand, dat alles en nog veel meer maakt zijne proclamaties en zijne toespraken gedurende den oorlog, tot weinig geëvenaarde uitingen van schier volmaakte menschelijkheid. Steijn's openbaar woord uit dien tijd is van alle tijden; het is wat hem zal doen voortleven, nu zijn stem voor altijd is verstomd. Maar wien Nederland het meest heeft liefgehad, dat is niet geweest de held, niet de staatsman, dat is geweest de zieke, van 1902 af de zieke, toch altijd de ziel van het Hollandsch-Afrikaansche volk, de raadsman, dien de hoofden der staatkundige partijen in moeilijke oogenblikken tot scheidsrechter kozen, de vader des volks, eerbiedig geliefd als nooit een gekroond hoofd geëerd is geworden. En naast hem rijst voor ieders oog, van wie het groote voorrecht hebben gehad haar te hebben leeren kennen, President's vrouw, zij die lief en leed met hem heeft gedragen, wier eigen bescheidenheid en smart evenwel niet duldt dat hier over haar wordt uitgeweid. Weinig menschenparen hebben geleefd, die zoo een toonbeeld waren van samen opgebouwde en samen betrachte hooge levensopvatting. Steijn is onverhoeds door den dood aangeraakt, terwijl hij een vergadering van Afrikaansche vrouwen toesprak, dicht bij het gedenkteeken, dat niet het minst ook door zijn zorgen verrezen is ter nagedachtenis van de in de hongerkampen omgekomen Afrikaansche vrouwen en kinderen. Hij, de groote, forsche man, nog in de kracht van zijn leven, plotseling ontvallen aan verwanten en vrienden, aan geheel zijn volk, aan geheel den Nederlandschen stam, aan geheel de wereld. ‘Eilaes, 't moet al gestorven sijn!’ Maar Steijn zoo jong nog, en dan zoo plotseling. En de gedachte gaan naar andere dooden van het den laatsten tijd zoo zwaar beproefde Zuid-Afrika, onsterfelijk ook in de geschiedenis der menschheid, ook door de felle dood gegrepen in hun volle kracht. De la Rey doodgeschoten als een dief in den nacht, en niet weet men door wien en niet weet men waartoe. Fourie doodgeschoten na zulk een vonnis, als de eeuwen door van tijd tot tijd het rechtsgevoel der menigte diep hebben beleedigd. Beyers verdronken, vluchtend voor vervolgers uit eigen volk. Die drie gedenkende prijzen wij Steijn gelukkig dat zijn dood niet is geweest een geweldadig afbreken van nog stuwkrachtig leven, maar het einde omdat het leven zich had uitgeleefd. Aan mevrouw Steijn-Fraser, aan Collin Steijn, den zoon, die hier te lande zooveel vrienden heeft, aan verder de kinderen, aan heel het Hollandsch-Afrikaansche volk, breng ik uit naam van ontelbaar velen de betuiging van onzen diepgevoelden rouw.
H.J. KIEWIET DE JONGE. |
|