Punt III. Vragen van den heer Van Es
over het benoemen van afgevaardigden van enkele Stud.-Afd. tot bijwoning van de opening der Gentsche Hoogeschool en het protest daartegen door het Dagel. Bestuur uit het Hoofdbestuur in de bladen bekend gemaakt.
De vrager treedt in een uitvoerige beschouwing over het begrip ‘openbare lichamen’ in verband met art. 31 van het Groepsreglement en komt tot het besluit, dat het geenszins op den weg van het Dagel. Bestuur van het Hoofdbestuur lag een afkeuring uit te spreken, op grond van onwettigheid, wat een onverdiende blaam is, terwijl bovendien niet het Dagel. Bestuur van het Hoofdbestuur, doch slechts het Groepsbestuur bevoegd was.
De voorzitter zet uiteen, waarom het Dagelijksch Bestuur uit het Hoofdbestuur het gewenscht heeft geacht tegen de Stud.-Afd. op te treden op de wijze zooals het dat heeft gedaan. Het deed dit krachtens art. 10, in verband met art. 6, alinea 3, der Statuten en wel omdat de Stud.-Afd. in een groote fout waren vervallen, door namelijk over het hoofd te zien het bepaalde bij art. 24, voornamelijk alinea 1, en art. 31, van het Groepsreglement en art. 4 der Statuten. Uitdrukkelijk toch wordt daarin gesproken onderscheidenlijk van ‘in den kring van haar gebied’ en van ‘de besturen der gemeente binnen hare grenzen’. Niemand zal ontkennen, dat de Vlaamsche Hoogeschool-kwestie thans een politieke kwestie bij uitnemendheid is. Zoowel het geheele Verbond als zijn onderdeelen moeten thans nauwkeurig de grenzen hunner bevoegdheden in het oog houden. Daarom was de Utrechtsche Stud.-Afd. haar roeping te buiten gegaan door onder de tegenwoordige omstandigheden zich officieel te laten vertegenwoordigen bij de opening der Vlaamsche Hoogeschool te Gent. De krachtens art. 10 der Statuten van het geheele Hoofdbestuur vereischte nadere goedkeuring werd door de andere leden van het Hoofdbestuur eenstemmig verleend. Enkel handhaafde een lid de meening, dat alleen het Groepsbestuur bevoegd was; een vormkwestie dus.
Het Hoofdbestuur kan tot zijn leedwezen in het optreden der Studenten-Afdeelingen niets anders zien dan een tarten. Het geeft zichzelf alle mogelijke moeite om het Verbond in zijn geheel in het rechte spoor te houden en nu matigt een onderdeel zich bij herhaling het recht aan, het Verbond in het geding te brengen en bij de buitenwereld een geheel onjuisten indruk te vestigen. Dit alles geschiedt zonder schijn of schaduw van vragen om toestemming en Hoofden Groepsbestuur staan telkens voor een voldongen feit.
Een lid wijst nog op de verklaring der Belgische Hoofdbestuurders in Neerlandia van Jan. 1916, blz. 8, waarin zij de onzijdige houding van het Hoofdbestuur zonder voorbehoud goedkeuren.
De heer Van Es erkent thans, dat het Dagelijksch Bestuur uit het Hoofdbestuur bevoegd was volgens art. 10, doch betwijfelt of de strijd tusschen activisten en passivisten een staatkundige strijd is, bedoeld bij art. 4 der Statuten. Het kan een politieke kwestie worden, maar dit kan met elk ideëel belang. De activisten ontkennen een staatkundige partij te zijn.
Nu kan men art. 31 van het Groepsreglement zeer algemeen opvatten; maar men kan ook zeggen: telegrammen zenden aan autoriteiten is nu verboden, maar een afvaardiging in het algemeen niet. Ook art. 24 Groepsreglement heeft niet de strekking van een verbod om buiten dien kring te gaan. Juist Stud.- Afd. hebben steeds een ruimen kring van actie gezocht en gevonden, dit getuigen o.a. de Groot-Nederlandsche Studenten-Congressen en Vacantieleergangen. Men leze toch vooral niet in het positief gebod om de belangen van het Verbond binnen den kring van hun gebied te behartigen, tevens een verbod zich de hoogere belangen van den Nederlandschen stam in 't algemeen aan te trekken. Een Afdeeling kan volgens spr. zelfstandig de statuten en het reglement uitleggen, om haar bevoegdheden na te gaan; en zoolang door de algemeene vergadering niet beslist is hoe een artikel uitgelegd moet worden, staat de opvatting omtrent een artikel van een Afdeeling gelijkwaardig naast de opvatting van het Hoofdbestuur.
Enkele leden merken op, dat een dergelijke leer, waarbij ieder onderdeel eener organisatie zich een eigen uitlegging voorbehoudt van de voor alle deelen gelijkelijk geldende wet, voor elke organisatie volstrekt ontoelaatbaar is; dat een Afdeeling, die het niet eens is met de opvattingen van het hoogere bestuur, zich kan wenden tot de andere Afdeelingen, die dan te zamen invloed trachten te oefenen op het hoogere bestuur.
Het gevolg der uitvoerige besprekingen is, dat niemand der aanwezigen de opvattingen van den heer Van Es omtrent de bevoegdheid der Afdeelingen deelt.
Hoewel niet in onmiddellijk verband staande met dit punt, spreekt een lid als zijn oordeel uit, dat de Vlamingen, die op dit oogenblik tot de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool medewerken, dat kunnen verdedigen met gronden, die de zuiverheid hunner vaderlandsliefde en liefde voor hun volk onaangetast laten, dat echter ook anderzijds de Vlamingen, die dit thans afkeuren, daarvoor evenzeer goede gronden van vaderlandsliefde en liefde tot hun volk kunnen aanvoeren. Spr. acht daarom de vraag der opening van de Vlaamsche Hoogeschool op dit oogenblik één van Vlaamsch Belgische politiek, waaromtrent Noord-Nederland geen ander standpunt behoort in te nemen, dan die van bemiddelaar om beide partijen althans in zooverre. van de eerlijkheid van elkanders inzichten te overtuigen, dat latere samenwerking ten bate van Vlaanderen in uitzicht blijft.
Ten slotte worden nog ter sprake gebracht de volgende punten:
a. | Zorg voor Vlaamsche kinderen in Nederland; |
b. | Verstandelijke verzorging van onze gemobiliseerden; |
c. | Groep Nederland en de Vlaamsche geïnterneerden en vluchtelingen. |
Besproken wordt wat op dit gebied reeds is gedaan en wat nog kan worden gedaan.