Neerlandia. Jaargang 20
(1916)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZuid-Afrika.Zuid-Afrikaansche Brieven.Pretoria, 15 Sept. 1916.Met het afsterven van mevr. Gen. Joubert is weder een groote geschiedkundige figuur van ons heengegaan. Het aantal voortrekkers wordt met den dag kleiner. Niet genoeg wordt er gedaan om uit hun mond het leven, streven en werken dier pioniers van de beschaving op te schrijven. Er is tot kort geleden betrekkelijk weinig belangstelling voor de eigen geschiedenis onder de Hollandsche Afrikaners geweest. De menschen wisten zelf niet hoe mooi, hoe grootsch die geschiednis was. Nooit heeft mevr. Joubert daarvan willen vertellen. Ze was te bescheiden daarvoor, beschouwde zich zelf slechts als een werktuig in Gods hand, niet zij had dit gedaan, doch God had haar als middel gebruikt om Zijn daden te volbrengen. Vele personen hebben pogingen gedaan om van deze merkwaardige vrouw geschiedkundige bizonderheden te krijgen, doch niemand was geslaagd, totdat zij aan een andere vrouw haar leven openbaarde en haar sympathie gaf. | |
[pagina 239]
| |
Maar die andere voortrekkers? Er leven er nog hier en daar in het land. Bij vele is de herinnering aan het grijs verleden vervaagd. Zij kunnen wel vertellen, maar niet lang achtereen. Het vermoeit hen. Mevr. Gen. Joubert wist van geen vermoeienis toen zij eenmaal aan het vertellen was, en als dan de vrouw aan wie zij alles wilde meedeelen, den volgenden dag weer bij haar kwam, had zij nieuwe stof. Wanneer zij wakker lag, had zij haar verleden in het geheugen teruggeroepen. Hoe gretig is er gegrepen naar dit verhaal van hetgeen mevr. Gen. Joubert te vertellen had. Het is een boek geworden, dat in geen Afrikaansch gezin ontbreekt. Men heeft er deze merkwaardige vrouw door leeren kennen en lief gekregen en men heeft zijn belangstelling voor de geschiedenis der vaderen voelen stijgen. Onze Engelsche vrienden, zelfs zeer oppervlakkig bekend met de geschiedenis van Zuid-Afrika, hadden het ons steeds voorgehouden, dat het een vervelende geschiedenis van kafferoorlogen was. En net zoo lang had men dit herhaald, tot de Hollandsche Afrikaners het zelf begonnen te gelooven. Bevestigd werd dit door de verkeerde wijze, waarop die geschiedenis werd geleerd. Te smakelijker werd daarentegen de Engelsche geschiedenis opgedischt in leerboeken, leesboeken, schrijfboeken, gedichten enz. Overal werd propaganda gemaakt voor die geschiedenis. En de eigen historie raakte er door op den achtergrond, totdat plotseling de oogen opengingen. Belangstelling werd voor die geschiedenis gewekt, door de landsomstandigheden eerst, de Europeesche oorlog daarna. Men ziet het bij alle volkeren van de wereld, de voldoening van het nationale streven wordt wakker. Aan die strooming zijn wij ook hier niet ontkomen. En met die bewustwording is het verlangen naar het bestudeeren van de eigen geschiedenis geboren. Om die reden kwam het boekje ‘Wat Mevrouw Generaal Joubert vertelt’, op zoo'n geschikt oogenblik. De menschen grepen ernaar en de eigene wijze waarop mevr. Gen. Joubert het woord voerde, raak en beeldend Afrikaansch in zin en woord en gedachte, maakte het tot prettige, bezielende lectuurGa naar voetnoot*). Daarom geloof ik ook, dat de taak, die de heer Gustav S. Preller van De Volkstem thans op zich heeft genomen, haar grooten invloed zal doen gelden. Deze bekende Afrikaansche geschiedkundige, als schrijver van Piet Retief vooral bekend, heeft op zich genomen een rolprent te doen vervaardigen, die het leven en sterven van dezen grooten voortrekker in levend beeld zal brengen. Preller heeft den tekst geschreven voor deze geschiedkundige rolprent. Hij heeft de menschen voor deze vertooning uitgezocht, alle aanwijzingen gegeven en regelt alles zelf, waarbij hij zich alleen voor de technische uitvoering laat voorlichten door menschen van het bioscoop-vak. Het wordt een grootsch ondernemen. Duizenden kaffers zullen medewerken. De geheele stad van Dingaan wordt er voor gebouwd. De slag van Bloedrivier zal worden gespeeld in de eigen omgeving en duizenden kaffers zullen het lager der voortrekkers bestormen. De naam van Preller waarborgt, dat wij hier geen onware, romantische vertooning zullen krijgen, maar zoo historie getrouw als men dit slechts kan benaderen. Geen man is beter in die geschiedenis thuis, dank zijn jaren lange geschiedvorsching. Geen man is zoo ernstig, zoo gedegen. Ik behoef niet te zeggen, dat deze rolprent er eveneens veel toe zal bijdragen om den gretigen hang naar kennis van Zuid-Afrika's geschiedenis nieuw voedsel te geven. De bedoeling is, dat deze plaat de geheele wereld zal overgaan, zoodat die wereld zal leeren kennen het grootsche werk voor de beschaving door de vaderen der Hollandsche Afrikaners verricht. Op deze wijze zal misschien langzamerhand de fabel de wereld uitgaan, dat de Zuid-Afrikaansche geschiedenis slechts een geschiedenis van kafferoorlogen is, die niets belangwekkends heeft en in Zuid-Afrika zelf minder belangstelling verdient dan de historie van het Britsche Rijk, hoe roemrijk ook. * * * Onlangs hebben wij hier een geschiedenis-avond gehad. Levende beelden uit de geschiedenis van Zuid-Afrika waren het. Het begon met een voordracht ‘Hoe di Hollanders di Kaap ingeneem het’. De voorstelling is wel niet geschiedkundig juist, doch als rake beelding is dit berijmde verhaal uit het eerste tijdperk der Afrikaansche taalbeweging van belang. Dan kregen wij den avond voor den Trek uit Lion Cachet's Worstelstrijd der Afrikaners, daarna klonk achter het gesloten doek het Afscheidslied der Voortrekkers, zooals het is opgeschreven uit den mond van een der dochters van een Voortrekster, die het haar kinderen vaak had voorgezongen. Dit geschiedkundige lied is door Henri ten Brink op muziek gezet. Daarna hoorden en zagen wij een Zondagmorgen in het lager der voortrekkers, uit ‘Wat Mevrouw Generaal Joubert vertelt’, dan kregen wij tafereelen uit Piet Retief van Preller, ‘Voor Blauwkrans’ en ten slotte een tweegesprek, ‘Na Blauwkrans’, van Jan Celliers, om te besluiten met het koraalgezang van Brandts Buys: Dingaan is nou gesneuvel! Er was bij deze tafereelen getracht naar eenvoud en waarheid, en wat opviel was, dat het zoo echt Afrikaansch alles was. De groote zaal was dicht bezet en reeds hebben van andere plaatsen menschen inlichtingen gevraagd betreffende dezen geschiedkundigen avond om hem ook in hun woonplaats te geven. * * * Zoo groote belangstelling is er voor de Zuid-Afrikaansche geschiedenis in onze dagen. Verblijdend teeken voorwaar. Maar er valt nog veel te doen. Om te eindigen waarmee ik begonnen ben, er leven nog enkele voortrekkers. Uit hun mond moeten de geschiedkundige bizonderheden worden opgeschreven. In Engeland bestaat een fonds voor dit doel. Doch niet een man kan dit doen, ieder die in staat is, moet er voor zorgen. En dit gebeurt niet, Jammer genoeg. Nog onlangs kwam bij mij een Afrikaner, die dezelfde klacht uitte. Hij wekt alle wetenschappelijk ontwikkelde mannen, die hij ontmoet, daartoe op en zelf werkt hij met onbegrijpelijke geestkracht voor dit doel. Van 's morgens vijf uur tot 's avonds twaalf arbeidt hij aan historische studie. Niet velen zullen hem dit nadoen, niet ieder bezit daartoe de kracht. Maar er moesten meer van zulke mannen in Zuid-Afrika zijn. Deze Afrikaner is de heer Van Oordt, de bekende schrijver d'Arbez. Toen hij mij vroeg of hij zijn plicht in dit opzicht had gedaan, kon ik volmondig erkennen, dat hij meer dan zijn plicht had verricht. OU-BOET. |
|