Punt IV. Nederl.-Indië.
1. Jaarverslag der Groep over 1915. (In Neerlandia verschenen).
Dit punt geeft geen aanleiding tot gedachtenwisseling.
2. Rapport in zake de bezoldiging der ambtenaren en in diensttreding van buitenlanders (zie Neerlandia, Oct.-nr.).
De vergadering spreekt haar groote waardeering uit voor het belangrijk rapport. Een woord van dank wordt daarbij gebracht voor hetgeen de heer Bosboom ook nog na zijn aftreden als Hoofdbestuurslid, in dezen heeft gedaan.
Een der afgevaardigden voor Groep Indië brengt een en ander in het midden betreffende reclame voor Indië, waarover reeds een paar malen in Neerlandia is geschreven. Noodzakelijk is ze, want zelfs onder ontwikkelde menschen heerscht een groote onkunde over onze koloniën en ook geen belangstelling, waarvoor tot bewijs kan dienen de herhaaldelijke onvoltalligheid der Kamer, vele jaren, als de Indische begrooting aan de orde kwam.
Erkend wordt de werkzaamheid van Vereenigingen als ‘Oost en West’, het Ind. Genootschap, Moederland en Koloniën, Kolomaal Instituut, Onderwijzers-Genootschappen, de pas gestichte Volksuniversiteit, het A.N.V.e.a., maar meestal worden in de specifiek Indische vereenigingen alleen de overtuigden bereikt, zij die Indie goed kennen, niet de onkundigen in hoogere en lagere standen.
Vele jonge Nederlanders van beiderlei kunne willen uit onbekendheid niet naar Indië, waar mooie betrekkingen voor hen te over zijn, en nu door vreemoelingen worden ingenomen.
Een ander merkt op, dat 't vanzelf spreekt, dat oud-Indiërs 't meest voelen voor Indië en er onderling belangstelling voor toonen en aankweeken, maar de mindere standen, die er geen belang bij hebben, kan men hun gebrek aan belangstelling niet kwalijk nemen.