Hotels in Nederland.
De Wielrijdersbond - Toeristenbond voor Nederland heeft een goed werk gedaan met de uitgifte van een boekje, genaamd Vreemdelingenverkeer en Hotels in Nederland. Het is met kennis en oordeel, en wat den vorm betreft vlot en onderhoudend geschreven, door P., in wien wij wel mr. Pos mogen zien, die zich voor den Bond en voor het toerisme reeds zoo verdienstelijk heeft gemaakt.
De schrijver voorziet een toenemend verkeer van vreemdelingen in ons land en zou willen, dat onze hotels zich beter daarop inrichtten. ‘Vindt de door fortuin gezegende vreemdeling’, zegt hij, ‘hier niet het gerief, waaraan hij elders gewoon is, dan trekt hij na één of twee dagen weer verder, gelijk thans vaak geschiedt.’
Jammer, dat de schrijver er onmiddellijk op laat volgen: ‘Wij gelooven dat, in het algemeen gesproken, onze hotels de vergelijking met die van naburige landen wel kunnen doorstaan.’ Als dat zoo is, dan lijkt het argument om onze hotelhouders, aan te sporen tot de vele verbeteringen, die de schrijver in zijn boekje noodig vindt, vrijwel te vervallen. Want als de vreemdeling hier over het algemeen hetzelfde vindt als in de naburige landen, dan zal hij niet na een of twee dagen ons land den rug toekeeren, tenzij hij het gerief in zijn eigen huis weer gaat opzoeken.
Trouwens wie het boekje van P. doorleest komt alras tot de slotsom - en wie kent er in ons land, in de steden en op het platteland, de hotels en weet niet, dat er inderdaad, bij hun deugden, veel aan ontbreekt? - dat zijn vergoelijkende vergelijking in den aanhef slechts dienen moet om de vaderlandsche gevoeligheid te ontzien.
Wij hopen, dat de A.N.W.B. het voortreffelijke boekje op ruime schaal aan de hotels in ons land zal toezenden. Het kan niet uitblijven of van vele hotelhouders zullen dan de oogen open gaan voor wat er in hun inrichting ontbreekt. ‘Natuurlijk’, zegt P., ‘moet men echter niet de hotels in onze proviniciesteden, waar zelden vreemdelingen komen, op één lijn stellen met die aan de groote toeristenroutes, bijv. langs den Rijn en in Zwitserland.’ Neen, maar al vergelijkt men die logementen - en die op het platteland, waar zoo al niet veel vreemdelingen dan toch veel landgenooten komen - met de eenvoudige logementen b.v. in Duitschland, Zwitserland, Noorwegen dan valt de vergelijking niet ten onzen gunste uit. Het is in onze logementen doorgaans wel zindelijk en het eten is er meestal goed, maar verder... nu men leze het boekje!
* * *
Van hotels gesproken: Rotterdam krijgt binnenkort een groot nieuw hotel. Dat was hard noodig. In zoo'n groote stad geen enkel waarlijk modern eersteklas-hotel, dat is toch wel een stevig bewijs voor den achterstand in ons hotelwezen.
De opzet van het hotel is flink, gelijk men in Rotterdam de zaken in het groot weet te doen. Maar het hotel zal heeten Hôtel Continental! Had daar nu niet een goede Hollandsche naam voor gekozen kunnen worden? In het vorige nummer is er terecht over geklaagd, dat schier al onze hotels vreemde namen voeren. Laten wij ook hierin naar het buitenland zien, waar - zeker - eveneens vreemde namen worden gebruikt, maar ongelijk meer dan bij ons ook eigen namen. Laten wij vooral kijken naar landen, die evenmin een wereldtaal hebben als wij: Denemarken, Zweden, Noorwegen. Daar komen zeker niet minder vreemdelingen als bij ons, maar men