Nederland.
Het Eerste Koloniaal Onderwijs-Congres te 's-Gravenhage.
Den 28sten, 29sten en 30sten Augustus had te 's-Gravenhage in de zalen van den Koninklijken Zoölogischen Botanischen Tuin (in den volksmond eenvoudig Dierentuin geheeten) het eerste Koloniaal Onderwijs-Congres plaats. Wie daar in grooten getale bijeengekomen waren - mannen en vrouwen van het onderwijs in Nederland en uit Indië, staatslieden van allerlei richting, Ned. Indische Bestuursambtenaren, belangstellenden in het zendingsonderwijs van verschillende gezindten, de hier te lande vertoevende Indische en Chineesche studeerende jongelieden, allen - mannen en vrouwen - waren door de goede zorgen van het Congresbestuur terdege voorbereid op hetgeen zou worden verhandeld. Ieder der Congresleden had vooraf ontvangen den kostbaren bundel Prae-adviezen, een op last van de Indische Regeering uitgegeven, stelselmatig gerangschikt overzicht van het onderwijs in Ned. Indië, samengesteld door J. Kats, adjunct-referendaris bij het Departement van Onderwijs en Eeredienst te Batavia, en het bijzonder verdienstelijk boekje van de heeren Mr. K.F. Creutzberg, secretaris van genoemd Departement, en J. Hardeman, O.-I. ambtenaar met verlof, werkzaam aan het Ministerie van Koloniën. Met welwillende toestemming van de redactie der in bewerking zijnde nieuwe uitgave van de Encyclopedie van Ned. Indië hadden laatstgenoemde twee heeren hunne voor die uitgave bestemde bijdrage ter beschikking gesteld van het Congresbestuur, en aldus de leden aan zich verplicht door de verstrekking van ‘een beschouwend en zooveel mogelijk historisch toegelicht overzicht van den geleidelijken opbouw van het Indische onderwijsstelsel, waarbij vooral het licht zou kunnen vallen op de overwegingen, welke aan de verschillende belangrijke onderwijsmaatregelen van het laatste tiental jaren ten grondslag gelegen hebben’. Gezorgd was nog voor een keurig opgezette, bezienswaardige school- en
onderwijstentoonstelling, betrekkelijk Ned. O.- en W.-Indië. In het voorwoord van den bundel Prae-adviezen is de geschiedenis van de wording van het Congres verhaald. Het denkbeeld was uitgegaan van de afdeeling Nederland van het Ned. Indisch Onderwijzersgenootschap. De eerste stoot werd gegeven door de heeren Alb. H. Kroes, G. van Kleef, D. van Geuns en mej. M.A. van der Willigen, allen werkzaam of werkzaam geweest bij het onderwijs in Ned. Indië. Het gelukte hun, uit algevaardigden van de hier te lande gevestigde vereenigingen op koloniaal- en op onderwijsgebied een bestuurskring te vormen, welke de verdere voorbereiding en leiding op zich nemen zou.
Het onderwerp was veelomvattend, men had dus een keuze te doen uit de hoofdzaken, die het dringendst om oplossing schenen te vragen. Als zoodanig waren gekozen: 1o. de wenschelijkheid en mogelijkheid van de samensmelting van het onderwijs ten behoeve van alle bevolkingsgroepen in Ned. Indië; 2o. de plaats bij het onderwijs voor de inheemsche talen en voor het Nederlandsch; 3o. de aansluiting van lager en voortgezet aan hoogergaand onderwijs; 3o. de leidende beginselen bij het onderwijs van wege de christelijke zending ten behoeve van de niet-Europeesche bevolkingsgroepen en het toezicht daarop van regeeringswege uit te oefenen, voorts het M.U.L.O.-onderwijs, en het onderwijs voor meisjes.
Het is thans hier de plaats niet meer om, hetgeen de dagbladen reeds hebben gedaan, een eenigszins uitvoerig verslag van het gesprokene te geven. Alleen willen wij een algemeenen indruk weergeven, dien het Congres op ons gemaakt heeft, en waarom wij het volkomen geslaagd achten.
Er waren vogels van diverse pluimage, geteeld in koude en warme luchtstreken, verschillend van aard, van opvoeding, van geestesrichting. Het onderwijs-vraagstuk - wij, Nederlanders, weten het, en ondervinden het (mogen wij weldra zeggen: ondervonden het?) - heeft vele brandpunten die lichtelijk tot ontvlamming komen. Toch - vreedzamer, rustiger, vriendschappelijker dan op dat congres, is geen samenzijn denkbaar, - en dit, terwijl ieder vrijmoedig zijne meening uitsprak. Een bijzondere beteekenis ontleende het congres naar ons inzien ook daaraan, dat aan hen, die tot de inheemsche bevolking van Indië behooren, de gelegenheid gegeven was, en daarvan door hen in ruime mate gebruik gemaakt werd, op verdienstelijke wijze ook door de vrouw uit de Inlandsche maatschappij, om hunne denkbeelden uiteen te zetten omtrent het onderwijs, dat zij voor hun rasgenooten wenschen.
Wat de taalkwestie betreft, werd algemeen het Nederlandsch beschouwd als de eerst aangewezene om als voertaal te dienen bij het onderwijs voor hen, die naar breedere ontwikkeling streven. Daarnevens, moest het ons, Nederlanders, die onze landstaal zoo hoog in eere houden, wien zij zoo lief is, goed doen aan het hart, te hooren hoe ook de Inlander zijne taal in eere wenscht te zien gehouden, en geschikt te maken voor de beoefening van kunst en wetenschap. Voelt hij voor zich voor den omgang met den Nederlander, en voor de bemachtiging van Westersche kennis het Nederlandsch onontbeerlijk, de toenadering tusschen den Europeaan en den Oosterling in het algemeen doet zeer sterk wenschen de grondige kennis, ook bij den Westerling, van een Oostersche taal, waartoe zich het Maleisch het best schijnt te eigenen.