groote en kleine bladen en deelt hun mede, dat voor rekening van de Regeering geregeld twee reisplaatsen voor Nederlandsche dagbladschrijvers in Indië beschikbaar zijn. De vertegenwoordiger der kleinere en grootere pers krijgt vergoeding voor reis- en verblijfkosten, maar blijft geheel vrij in goed- of afkeuring van wat hij in Indië ziet. Verder zorgt de chef voor tentoonstellingen in de groote provincieplaatsen, tentoonstellingen die ‘plastisch, overzichtlijk en amusant, en toch niet kermisachtig’ moeten zijn. Maar ook de kleine en kleinste plaatsjes in Nederland moeten bereikt worden. Voor de vele aan het water gelegene, moet een klein drijvend tentoonstellinkje worden ingericht. Ook dit zou ‘interessant en leerzaam maar ook amusant en boeiend voor kinderen moeten zijn’. Verder zou een handig boekje, waarin een ieder die naar Indië wil, kan lezen wat daar van hem verwacht wordt, in tienduizenden exemplaren verspreid moeten worden. Verbonden aan de bedoelde tentoonstellingen, dan wel zelfstandig werkende, zou een rondtrekkende bioscoop, hier in de open lucht, elders in groote zalen werkende, voor een zeer geringen prijs de mooiste kieken en de aardigste, vroolijkste, interessantste films over Indië moeten brengen. De geillustreerde pers zou hare medewerking moeten verleenen. Speciale tentoonstellingen van etnographica en voorwerpen van kunstindustrie, vertooning van levende beelden en Indische kijkstukken, een reuzenreliefkaart, Indische schoolschriften, aanmoediging van reizen van particulieren met smakelijke reclame en handige organisatie en zooveel meer wordt niet vergeten.
...‘Men zou in één woord het Nederlandsch publiek dag aan dag aan het bestaan van Indië moeten herinneren.’ ‘Het daaraan bestede geld zou dus niet alleen in dien zin kapitaal zijn, dat het verhoogde arbeidskracht, energie, financieele en economische belangstelling ruime rente zou dragen, doch het zou ook welhaast onvernietigbaar zijn, omdat de eenmaal opgewekte belangstelling vanzelf nieuwe reclame en dus nieuwe belangstelling zou opwekken.’
Zal nu iets van het bovenstaande gebeuren, vraagt de Redactie niet zonder bezorgdheid. Van de Regeering verwacht zij slechts hulp op zeer langen termijn, ‘misschien over 15 jaar - als Indië dan nog Nederlandsch-Indië zou zijn’. Particulieren zouden het dus moeten doen, want er is periculum in mora. Groothandelaren, banken, scheepvaartmaatschappijen, cultuurondernemingen, petroleum- of mijnondernemingen, die alle moeten zorgen voor een groot bedrag om het doel te bereiken. Misschien steunt of subsidieert de Regeering op den duur, maar het particulier initiatief moet het doen. ‘Wellicht zijn er in Indië, die voor dit idee iets gevoelen, die het niet te Amerikaansch vinden. Laten zij ons (Redactie van “Ons Land”) schrijven. Misschien gelukt het ons een nationaal secretariaat op te richten, en dan zou het een van de eerst en noodzakelijkste hervormingen zijn. En ook zonder dat secretariaat is het mogelijk, als men het nut maar begrijpt, maar wil en inziet, dat het voor een paar kwartjes niet goed te maken is, dat men dus flink in de beurs moet tasten.’
Ons komt het aangeduide middel der Redactie zeer Amerikaansch voor, maar als net Amerikaansche middel kan leiden tot verbetering van de bestaande toestanden, als dat middel door bekendmaking onzer koloniën kan leiden tot grootere belangstelling, dan aarzelen wij geen oogenblik het te aanvaarden! Wij weten, dat er onder de lezers van Neerlandia zeer velen zijn, die voor Indië groote belangstellng koesteren, welnu laten zij mede het bovenstaande in ernstige overweging nemen en dan een van beiden: ofwel de plannen van de Redactie van ‘Ons Land’ steunen, of wel andere plannen aan de hand doen, indien die volgens hunne zienswijze evenveel of zoo mogelijk nog meer kunnen bijdragen tot het bestriiden van de in Nederland chronisch geworden kwaal van verwaarloozing der koloniën. Wij houden ons overtuigd, dat de genoemde Redactie elk weldoordacht plan in overweging zal nemen en mocht het beter en deugdelijker zijn dan het hare, dit gaarne prijs geven. Maar ook hier is tijd geld, men schuive de zaak niet op de lange baan, maar handele met bekwamen spoed!
TH.G.G. VALETTE.
's-Gravenhage, 21 Juni 1916.