gelsch te antwoorden. Daarover is heel wat opschudding in ons land geweest en Minister Burton heeft die woorden moeten terugnemen.
In Natal nu schijnt men bij de Provinciale Regeering diezelfde meening nog te zijn toegedaan. Het verplichte onderwijs in beide landstalen, dat reeds in alle andere provincies in zwang is, wordt in Natal niet toegepast. Het is alles Engelsch wat de klok daar slaat. Generaal Myburgh heeft er in den Volksraad op gewezen en gewild, dat Natal zou worden verplicht zich aan art. 137 te houden. Van alle kanten gingen in den Volksraad waarschuwingen op om dien dwang toch niet op te leggen. Het scheen wel als kwam de geheele Unifikatie in gevaar. Het einde van de redeneering was, dat de motie werd uitgesteld en waarschijnlijk wel nooit meer aan de orde zal komen. Er zijn menschen hier, die beweren, dat het thans niet de tijd is voor het aan de orde stellen van dergelijke vraagstukken. Wij moeten den godsvrede niet verstoren. Maar intusschen worden de inwoners van Vrijheid en Utrecht, districten die na den oorlog bij Natal zijn gevoegd, van hun recht beroofd om ook onderwijs te ontvangen door middel van hun taal, die in de overgroote meerderheid van gevallen, Hollandsch is.
Hoe zal het met onze nieuwe Universiteiten gaan in dit opzicht? Het wetsontwerp, waarbij universitair onderwijs voor de Unie wordt ingesteld, is er door, na heel veel gehaspel en geharrewar. Johannesburg is nu eenmaal de stad in Zuid-Afrika, die meent op alle mogelijke inrichtingen recht te hebben. In Jahannesburg klopt het leven en in Johannesburg vindt men meer verstandelijke vermogens op den Engelschen duim dan in eenige andere plek van de Unie, heet het voortdurend. Maar Johannesburg is Engelsch in hart en nieren, of beter gezegd, het geheele leven is er Engelsch en daarom zou een Universiteit daar een zeer eenzijdig karakter dragen. Onze volksvertegenwoordigers hebben dat ook ingezien en besloten, dat er een noordelijke en een zuidelijke Universiteit zal zijn te Kaapstad, Stellenbosch en Pretoria. Die beide Universiteiten zullen gevormd worden uit de bestaande ‘colleges’. Deze zullen niet worden uitgebreid en hun onderwijzend personeel zal hetzelfde blijven. Het begrip, dat men in Europa van een Universiteit heeft, moet men dus nog niet hechten aan onze instellingen van Hooger Onderwijs. Inrichtingen van wetenschappelijk onderzoek zullen het niet zijn en in den eersten tijd zullen onze jonge Afrikaners, die het bekostigen kunnen, nog wel naar Europa komen om daar te studeeren. Doch we zijn op den goeden weg. ‘Als het Mansvelt-onderwijsstelsel had blijven bestaan’, zoo redeneerde onlangs een Afrikaner tegen mij, ‘zouden wij thans een wetenschappelijke Universiteit in Pretoria hebben, en wel met Hollandsch medium’. Dit is zeker, en die Universiteit zou niet slecht zijn geweest. Alle Afrikaners, die vroeger op het Staatsgymnasium te Pretoria zijn geweest, zijn nog vol van den hoogen trap, waarop daar het onderwijs stond. Een verklaarde onlangs met grooten trots, dat toen hij na den oorlog naar Kaapstad ging om daar zijn wetenschappelijke opleiding te voltooien, de professor in de Engelsche letterkunde verbaasd was over
de kennis dier letterkunde, welke men op dit gymnasium bijbracht. De jonge Transvaler was met zijn Engelsch verder dan de studenten te Kaapstad, die alleen door middel van Engelsch hun onderwijs hadden genoten.
Ja, zoo gaat het. In de dagen voor den oorlog werd er meermalen strijd gevoerd tegen dit Mansvelt-onderwijs, meestal door menschen in de onderwijs-wereld, die met behulp van de Engelsche taal hun opvoeding hadden genoten en die het verkeerd vonden, dat men door middel van het Hollandsch onderwijs gaf. Thans hoort men telkens en telkens weer het Mansvelt-onderwijs roemen en met lof over de degelijkheid van de Hollandsche ‘meesters’ spreken.
In de eerste jaren na den oorlog heeft men hetzelfde verschijnsel waargenomen met de Z.-A.S.-M. Toen die Hollandsche Maatschappij er nog was, werden voortdurend klachten tegen haar uitgebracht. Toen zij vervangen was door het spoorweg-bestuur van Lord Milner, leerde men de oude Z.-A.S.-M.-dagen terugwenschen. Zoo zijn er tegenwoordig menschen, die meenen, dat het oude regeeringstelsel van de Z.-A. R. en Vrijstaat heel wat beter was dan het tegenwoordige partijbestuur, op Britsche leest geschoeid.
Het doet me denken aan den mensch in het algemeen, die jong de heele wereld wil hervormen en ouder geworden, het goede van den ouden tijd weet te waardeeren. Wie zal zeggen, wie gelijk heeft, de jonge mensch of de oude?
* * *
Hollandsche boeken worden tegenwoordig in Zuid-Afrika meer gelezen dan vroeger. Vraag het maar aan de boekhandelaren. Het aantal Hollandsche boekwinkels is tegenwoordig ook veel grooter dan vroeger, al is het nog lang niet groot genoeg. Maar voor de menschen, die op kleine plaatsen wonen, is het nog altijd gemakkelijker om Engelsche boeken te krijgen dan Hollandsche. Zij moeten er bizonderlijk voor naar de steden gaan en daartoe komt men niet zoo gemakkelijk. Prijslijsten worden gemaakt door onze Hollandsche boekwinkels en ruim verspreid, doch het is altijd moeilijk om zijn keus te doen uit zulk een prijskoerant, vooral wanneer men niet al te best in de Hollandsche letterkunde thuis is. Mijn ideaal zou het zijn, hier een wagen of een motorrijtuig te hebben, geheel als reizende boekwinkel ingericht, om het heele land kris en kras te bereizen en elke buitenplek te bezoeken, met de menschen te praten over Hollandsche boeken, die aan de menschen te toonen, liefst een gramofoon mee te nemen om Hollandsche liederen te doen hooren. De kosten zouden zoo hoog niet behoeven te loopen en de kruistocht zou van grooten invloed zijn. Maar deze reizende boekwinkel zou goed ingericht behooren te zijn, wel voorzien en een reclame voor het Hollandsche boek en de uitgevers. Straks zouden we er wel Hollandsch-Afrikaansche tooneelvertooningen aan kunnen verbinden. In dien