Neerlandia. Jaargang 20
(1916)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Vlaanderen.Rede gehouden in de Algem. Verg. van Groep Nederland 18 Maart 1916.Ga naar voetnoot*)Mevrouwen, Mijne Heeren,
Als Vlaming sta ik hier vóór UEd. - als Vlaamsche Belg. Vóór U, strevende leden van het A.N.V., stambewuste Nederlanders dus. Het is Uw groot en innig verlangen Uw broederen uit Vlaanderen gelukkig te zien. Gij leeft met ons mee dien harden strijd dien wij als Belg voor land - en als Vlaming voor volk, te voeren hebben. Gij leeft hem mede zooveel als Uw beseffen doordringen kan in onze speciale toestanden. Hier wil ik een woord plaatsen van Uw voorzitter, een woord dat wij wellicht allen beamen: ‘...dat het slechts een waan is dat de Nederlander zich gevoelen kan als een Vlaming, en hij dus nooit zich volkomen in diens geestesleven kan verplaatsen. Dat zal ook zoo blijken met de Vlamingen.’ (Neerlandia Dec. 1915, bladz. 267). Verder lees ik in Neerlandia: ‘Voorgesteld wordt de Afdeelingen van Groep Nederland opmerkzaam te maken op de mogelijkheid tot inlichting van haar leden, sprekers te doen optreden, die voldoende waarborg geven voor een onzijdige behandeling der thans op den voorgrond tredende Vlaamsche en Afrikaansche vraagstukken.’ Ik lees dus daaruit dat van mij verwacht wordt eene zoo objectief mogelijke behandeling. De tijdruimte is zeer beperkt, reden waarom ik zeer beknopt mijne beschouwingen zal samenvatten, met terzijdelating van veel interessant materiaal, dat ik dan bewaar voor eene gebeurlijke uitgebreider omwerking dezer lezing. * * *
Dat weet gij allen, dat er voor Vlaanderen geen heil bestaat dan in eene algeheele gunstige oplossing van het nationale vraagstuk: ‘De Vlaamsche Beweging’. Ofschoon België een economisch geheel vormde, dat zeker niet te versmaden viel, en ofschoon de Vlamingen zich niet bepaald ongelukkig meer voelden, stond toch dat eene als een paal boven water: Ons, Vlamingen, werd zeer veel onthouden van wat ons rechtmatig toekwam. En het moet eens en voor altijd uitgemaakt worden dat het voor den Staat België, even zoozeer als voor het Vlaamsche volk, een ontzaglijk verlies beteekent, dat de bestaande toestanden den Vlaming verplichtten de beste krachten der natie te versnipperen aan negatief werk. We hoeven slechts een vluchtigen blik in 't verleden te werpen, om te zien hoe de Vlaamsche leiders dien ongezonden toestand hielpen bestrijden, hoe zij het volk aanzetten tot rechtmatig verweer, en hoe zij bij elke gelegenheid zwoeren dat zij niet zouden rusten alvorens dien wantoestand te hebben gekeerd. Als ik me terug denk in die grootsche volksvergaderingen, dan zie ik die overtuigde Vlamingen als één blok enthousiasme, als één massa aaneengesnoerd door een zelfden wil om recht. Een leven zoo sterk en zoo machtig ging van die scharen uit, dat wij er van overtuigd waren, dat geen verzengende adem die ooit meer schroeien kon; een volk dat na verdrukking zich bewust wordt, is als een ontluikende bloem, die haar knop doet bersten, zich heerlijk openspreidt, en in zaligheid en pracht de voorbode is der vrucht, die nieuw zaad zal telen. Ik zal hier alleen maar herinneren aan de machtige volksvergadering voor de vervlaamsching der hoogeschool van Gent, te Gent, de protestvergadering te Antwerpen tegen het drijven der verfranschers in de wereldtentoonstelling van 1913, de Vlaamsche monstermeeting op het St. Baafsplein te Gent, de onvergetelijke grootsche betooging te Brussel voor gewestelijke indeeling van 't leger, de jubeluitvoering van Peter Benoit's Rubenscantate te Antwerpen op 11 Juli en te Gent op 19 Juli, vlak voor 't uitbreken van den vreeselijksten aller oorlogen. Vergaderingen waar 't stormde in de gemoederen of waar 't heerlijk zong als een welkomstgroet aan den rijzenden dageraad. Uit duizenden monden hoor ik nog de kreten slaken van protest of geestdrift, al naar gelang de sprekers het hadden over verdrukking of over herstel van miskend recht, uit duizenden en nog eens duizenden kelen hoor ik het nog klinken, daar te Antwerpen op de Groenplaats, op dien laatsten elfden Julidag 1914: ‘Zij wilden wat was recht
En wonnen wat zij wilden!’
Dan ineens, onverwacht, ging de schrikmare door 't land: ‘'t Is oorlog’, ‘Duitschland, alle verdragen ten spot, verklaart ons den oorlog!’ Als een zalig gebeuren in al het vreeselijke dat ons toen trof, bleef het woord des Konings: ‘Vlamingen, gedenkt 1302’, ons de ziel verwarmen. 't Ging als een electrische schok door 't Vlaamsche land. Want, alle verdachtmaking ten spijt, bezegelde onze geliefde Koning onzen zoo lang versmaden eisch om recht op eigen zelfstandigheid, als Vlamingen dus. * * *
Nooit was het de bedoeling der Vlaamsche leiders het volk los te maken van de Belgische Regeering. Onze Regeering beging nochtans sedert 84 jaren fout op fout. En zelfs grove fouten ergerden vaak den Vlamingen diep. Toch wilden wij steeds uit eigen kracht putten, we wisten onze zaak zóó rechtvaardig, dat die ten slotte toch overwinnen moest. We wilden Belgen blijven, maar als vrije Belgen zelfbewuste Vlamingen zijn. We wisten ook dat onze Koning vloeiend onze taal sprak, dat Z.M. ons genegen was, en dies hoopten wij op den dag der eindelijke verlossing op Koning Albert's onvoorwaardelijken steun. Dat alles zoo traag vooruitkwam, ligt aan het feit dat zij, die aangesteld waren om ons te regeeren, nooit de ziel van Vlaanderen hebben door- | |
[pagina 145]
| |
zien. Onze regeeringen, alle, dus geene enkele uitgezonderd, miskenden in het Vlaamsche volk wat zijne grootste kracht had moeten zijn: de stof voor zelfstandigheid. Die stof, die België zoozeer ten goede moest komen, werd uit onkunde verwaarloosd niet alleen, doch miskend en veracht. Zoo zien wij, den een na den ander, regeerders opstaan en verdwijnen, die in plaats van het Koninkrijk België te voeren naar zijn hoogste bestemming, het grootste gedeelte ervan moedwillig tegenwerkten en vermuilezelden. En muilezels zijn onvruchtbaar. Diegenen onder de Vlamingen, die zich door overtuiging, en door opofferingen van alle soort, aan die vermuilezeling hadden weten te onttrekken juichten bij 't Koninklijke woord. Dat: ‘Vlamingen, gedenk 1302’ was als de sanctie der Vlaamsche Beweging zelf, en het kon niet anders, of na den oorlog zou onze geliefde Koning Zijne Koninklijke belofte weten gestand te doen. Die gedachte gaf voldoening en gemoedsrust. Er kwam godsvrede op alle gebied, ook op taalgebied. De Regeering echter achtte het noodig op politiek terrein te onderhandelen en toenadering te zoeken. Het gevolg daarvan was dat de oppositiepartijen den godsvrede betaald kregen, voorloopig met zetels van Minister van Staat, later zelfs met toevoeging van drie vrijzinnigen als Ministers in het Belgische Kabinet. Het is niet bekend gemaakt voor welke tegemoetkomingen de Regeering zich tegenover de oppositiepartijen verbonden heeft. In tegenstelling hiermede werd aan de Vlaamschgezinden niets aangeboden - ook werd hun niets geweigerd, om reden dat al de Vlamingen eendrachtig, zonder bedingen of wetten stellen, de indringers tegen 't lichaam geloopen zijn. De Vlaamschgezinden mogen zich dus alleen beroepen op eene stilzwijgende overeenkomst die feitelijk is aanhangig gemaakt door het sanctie-woord des Konings. De godsvrede op taalgebied zou echter niet van langen duur zijn. Al spoedig kwamen de franskiljons in beroering. Allerlei smaad werd den Vlamingen naar het hoofd geslingerd. Men misbruikte ons stilzwijgen zelfs in zoo erge mate, dat de franskiljonsbent aan 't voorspellen ging, dat de Vlaamsche Beweging dood was. Dat moest onvermijdelijk tot eene botsing aanleiding geven. De Vlaamschgezinden staken de hoofden bijeen en in het begin van 1915 werd te Amsterdam ‘De Vlaamsche Stem’ opgericht. Dat blad kon beschouwd worden als de uiting van geheel het bewuste Vlamingendom. Want we zien er Vlaamschgezinden aan medewerken uit alle politieke partijen. Wat in België nimmer was kunnen geschieden, werd op vreemden bodem plots tot stand gebracht. ‘De Vlaamsche Stem’ droeg in zich de gezonde kern eener ‘Nationale Vlaamsche partij’. Geheel onverwacht zien wij de meerderheid der redactieleden de onderneming verlaten. Zij, die het meest hadden geijverd om de Vlaamschgezinde gedachte te weer te stellen tegen het drijven der franskiljons, trokken zich tevens uit den actieven strijd terug. Uit een samenkomst van René de Clercq met Minister Poullet, samenkomst waarvan de nieuwe redactie in de kolommen der ‘Vlaamsche Stem’ een verslag uitbracht, verslag dat niet werd tegengesproken, blijkt dat het de Regeering erom te doen was, de actie der ‘Vlaamsche Stem’ te verlammen. Toen bleek, dat De Clercq en Jacob volhardden om de traditie der ‘Vlaamsche Stem’ te doen voortleven, deinsde de Regeering er niet voor terug beide Staatsambtenaren, ongemotiveerd, hun ontslag te geven. Ook was sedert eenigen tijd de ‘Vlaamsche Stem’ aan het front verboden. Zoo kwam er scheuring; twee groepen stonden tegenover malkaar: Diegenen die zwijgen ‘verkieslijk’, en zij die ‘verder spreken plicht’ vonden. 't Was in dien tijd, dat ‘Vrij België’ werd opgericht. We zien dan de twee organen een heele spanne tijds tegenover malkaar staan. Aan ‘Vrij België’ werd verweten niet genoeg op te komen voor de miskende rechten der Vlamingen, terwijl de ‘Vlaamsche Stem-groep’ wel eens verweten werd, in 't geheim samen te spannen met de ‘Vlaamsche Postmannen’. Sedert is er weer tijd verloopen... en de tijd is een goed leermeester: ‘Vrij België’ zien we week na week meer in 't strijdperk treden. Ook is het gebleken, dat dit blad met eene ergerlijke vertraging aan 't front besteld wordt. De ‘Vlaamsche Stem’ moest, bij gebrek aan middelen, ten doode opgeschreven worden. Alleen in dit feit kan de onpartijdige geschiedschrijver een bewijs vinden, dat de redactie niets met Duitsche inmenging te maken had. In Engeland, waar het Vlaamsche leven ook niet uitblijven kon, verdedigt ‘De Stem uit België’ de taalrechten der Vlamingen. Dat er aan het front schromelijke wantoestanden op taalgebied heerschen, heeft ‘De Stem uit België’ onomstootelijk bewezen. Ook dat blad werd tijdelijk verboden aan het front. In 't vaderland waren intusschen de Vlaamschgezinden ook aan 't werk getogen. De reactie kon ook daar niet uitblijven: In Juli 1915 zien wij Tak Antwerpen A.N.V. het Duitsche Bestuur wijzen op het bestaan en het verkrachten der taalwetten. De Afdeelingen, de eene na de andere, hervatten het werk. Ook Vlaamschgezinde bladen doken op en verdedigden de taalrechten. Jammer maar dat men zoo veel te lang was stil gebleven. De vrees, in opspraak gebracht te worden, was daar echter de oorzaak van. Om in België, onder den bezetter, iets tot stand te brengen, heeft men in de eerste plaats de toelating der vijandelijke overheid noodig. Geen enkel franskiljon heeft ook maar een oogenblik geaarzeld met de Duitsche overheid te onderhandelen, en overeenkomsten te sluiten. De domme beschuldiging van pan germanisme werd door de franskiljons tegen de Vlaamschgezinden uitgespeeld, aanvankelijk met dit gevolg, dat de vooraanstaande Vlamingen bevreesd waren gezien te worden bij het overschrijden van den drempel der kantoren van den bezetter. Daarvan ondervinden nu de Vlamingen al de nadeelen. Al de Belgische comiteiten zijn gemonopoliseerd door de franskiljons, die van de macht die hun aldus in handen gebleven is, als naar gewoonte misbruik maken om meer en meer een franschdol schrikbewind in 't Vlaamsche land te doen heerschen. En zoo wordt met Nederlandsche, Amerikaansche en andere | |
[pagina 146]
| |
gelden, de franskiljonsche propaganda meer en meer gevestigd en uitgebreid. Ook hier kon, niettegenstaande alles, eene sterke reactie niet uitblijven. Er wordt thans ijverig gewerkt om benevens de franskiljonsche organismen eene werking in 't leven te roepen die ‘Volksopbeuring’ genoemd wordt. Over ‘Volksopbeuring’ zult UEd. allen binnenkort meer hooren. Een uitgebreid plan van werkzaamheden is ter studie, 't Is nog slechts een kwestie van dagen, hoogstens twee of drie weken. Bij al de ellende die ons land teisterde voegde zich nog deze groote nood van het bewuste Vlamingendom. 't Zal voor de Groot-Nederlandschvoelenden eene schitterende gelegenheid zijn om hunne stambroeders dezen grooten nood te helpen lenigen.
* * *
Maar uit alles wat voorafgaat blijkt toch weer eens te meer, de veerkracht en de overtuiging van de Vlaamschgezinden. Men is weer tot het besef gekomen, dat we nooit, zonder flink doorgevoerden strijd, tot een zelfbewust Vlaanderen na den oorlog, komen zullen. Hoe men zich dien ‘strijd’ denkt, dat is nog de struikelblok. Of zij, die op het rechtvaardigheidsgevoel der Regeering rekenen, gelijk hebben, dat blijft een open vraag, zoolang onze Regeering zwijgt. Of de Koning zich, na den vrede, desnoods boven de Regeering zal kunnen stellen, weten we niet. In ieder geval het vertrouwen in onzen Vorst is groot. Is het Zijn plan de Regeering te dwingen Vlaanderen zijn recht, in een hersteld België te geven, dan kan Z.M. niet anders dan welgevallig neerzien op eene Vlaamsche actie, die Zijn hoogen wil in de hand werkt. Enkelen droomen zich een ‘Koninkrijk Vlaanderen’, bestrijden dus het begrip België. Die groep noemt zich ‘Jong Vlaanderen’ en heeft zijn orgaan in de te Gent verschijnende ‘Vlaamsche Post’. Misnoegdheid heeft er onder de Vlamingen steeds geheerscht tegen de verfranschende machten in België, en dat feit heeft de ‘Vlaamsche Post’ mannen de illusie gegeven, dat velen in den lande spontaan de Regeering den rug zouden hebben toegekeerd. Dit is hun niet mogen gelukken en daarover kan men zich te recht verheugen. Kan men zich nog een vrede voorstellen zonder een heropgericht, onafhankelijk Koninkrijk België? De Duitschers hebben aan België reeds genoeg hun vinger verbrand, dan dat zij er de heele hand in zouden wagen. Trouwens de ‘Entente’ beheerscht de zeeën, bezet de Duitsche koloniën en is economisch de sterkste. Zelfs al konden de ‘centralen’ eene min of meer bepaalde overwinning op de ‘Entente’ bevechten, en dat is het gezichtspunt van de ‘Vlaamsche Post’-mannen, dan nog moet België dienen als ruilmiddel voor ‘open zee’ of teruggave van koloniën. Maar niets wijst er tot nog toe op dat de ‘Centralen’ eene dergelijke overwinning kunnen bevechten. Blijven dan Frankrijk en Engeland. We hebben niet als Vlaming of als Waal den Duitscher tegengehouden, doch als Belgisch volk. Eene verantwoordelijke Regeering heeft de oorlogsverklaring aangenomen. Bijgevolg zijn Frankrijk en Engeland gehouden hunne beloften ten uitvoer te leggen tegenover onze Regeering. Men kan, van nu af aan voorspellen dat onvoorwaardelijk de vrije Staat ‘België’ hersteld wordt. Dus komt het oogenblik dat wij, als Vlaamsche Belgen binnen onze grenzen terugkeeren. Het Vlaamsche volk is bereid, met meer kracht dan ooit, zijne rechten te doen gelden; en juist daarom ts elk drijven tegen het begrip ‘België’ onverantwoordelijk, omdat aldus onzen vijanden een wapen in de hand gegeven wordt, waarvan zij groot misbruik zullen trachten te maken. Er moet een middenweg gevonden worden: Het streven naar eenheid en samenwerking tusschen alle Vlaamschgezinden, die het goed meenen met de Vlaamsche Beweging, 't is te zeggen tusschen al diegenen die wenschen, na den oorlog, in het hersteld België positief werk te verrichten. Laat ons niet bang zijn voor onze eigen schaduw. Laat ons uit de oogen willen zien, en richten wij den steven naar het eenige lichtbaken, dat ons in veilige haven brengen kan: ‘Eenheid in Willen’. Als vrije mannen moeten wij malkaar het vrije woord laten zeggen, en uit de loutering der gedachten het licht op onze Regeering doen stralen. Niet dat we hopen kunnen onze regeerders te vermurwen, doch om aan hooger hand te laten zien en voelen, dat de Vlaamschgezinden meer dan ooit: ‘Willen wat is recht, om te winnen wat zij willen’. Zoo mogen de kwestiën der Bestuurlijke Scheiding en de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool ons niet als hinderpalen in den weg staan. We moeten ze eerder beschouwen als middelen, maar dan op eene wijze die geen aanstoot geeft en ons niet ten verderve leiden kan. Het is natuurlijk een zeer gewichtige vraag hoe men zich tegenover den overweldiger te gedragen heeft. Uit den Franschen tijd heeft Nederland heel wat goeds overgehouden. België trouwens ook. Liep dat alles in dien tijd van een leien dakje? Ging het toen alles zoo prettig met de ‘sans-culotten’? En toch bleef er uit zooveel kwaads wat goeds over. We kunnen er diep van overtuigd zijn, dat Duitschland enkel en alleen gedreven wordt door eigenbaat en zelfzucht, en toch belet dit niet dat onvermijdelijk zaken zullen tot stand gebracht zijn, die het nageslacht zullen ten goede komen. We hebben een Vlaamsch programma. Als nu de bezetter een punt van dat programma ten uitvoer brengt, moeten wij het daarom stelselmatig verwerpen? Als dan Duitschland het geheele programma toetreedt, moeten wij dan met leege handen blijven staan? We moeten van vele kwalen de minste erge weten te kiezen. De bezetter wil de Hoogeschool van Gent vervlaamschen. Laat ons er niet aan denken, hem daarvoor te bedanken. Maar, moet men er zich ontijdig tegen verzetten? Even zoomin als men er zich tegen verzet, dat de bezetter de nieuwe onderwijswet invoert, dat hij het oeconomische leven regelt, door het uitvaardigen van maximumprijzen, door het verdeelen | |
[pagina 147]
| |
van beschikbaar meel, brood, aardappelen. Lager- en middelbaar onderwijs gaan door onder toezicht der Duitsche overheid. Alleen het hooger onderwijs werd nog niet hervat. Zoogezegd omdat zij, die niet aan 't front zijn geen voordeelen, onder vorm van voortgezette studiën, mogen genieten. Dat houdt geen steek, want met later eene uitzonderingswet voor de soldaten te maken wordt het nadeel hersteld. De vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool was het ideaal der Vlamingen geworden. Tot zelfs de Regeering is het ermede eens, dat er eene Vlaamsche Hoogeschool komen moet. Maar nog eens, laten wij er geen voorbarig oordeel over vellen, laat ons afwachten wat zij, de belanghebbenden in het vaderland, doen. Laat ons maanden wachten... Als de Vlaamsche Hoogeschool er komt, als ze geopend wordt, als er zich een paar honderd studenten hebben laten inschrijven, dan kunnen wij daar toch niets tegen aanvangen, want laat ons niet vergeten dat, in het anderhalf jaar, dat wij van onze broederen gescheiden leven, er een totaal veranderde toestand binnen de Belgische grenzen is ontstaan. Verandering, waar wij ons thans ook niet indenken kunnen, waartegenover wij even zoo vreemd staan als de overgroote meerderheid, ginder achter de prikkeldraadversperring, vreemd staat tegenover het Vlaamsche gebeuren bij de uitgewekenen. Daarom moet aan hen, die in 't vaderland gebleven zijn, in hoofdzaak het recht op een oordeel in deze gewichtige aangelegenheid gelaten worden. Het is en blijft een loutere gevoelskwestie; laten zij die oplossen. Laat ook hier de tijd leeren... De Bestuurlijke Scheiding is een wapen in onze handen. Zooals ik het aantoonde op het 32ste Nederl. Taal- en Letterkundig Congres te Antwerpen (1912) hebben de Walen al dadelijk ingezien, dat eene Bestuurlijke Scheiding te hunnen nadeele uitvallen moet. Ze hebben het wapen uitgespeeld, het moeten laten vallen, en 't is overgegaan in onze handen. Dat vóór het uitbreken van den oorlog reeds vele Vlamingen aanhangers waren van Bestuurlijke Scheiding, kan met een enkel voorbeeld bewezen worden: Op de Algem. Vergadering van Groep België A.N.V. in 1913 gaf de heer Flor, Peeters als hèt redmiddel voor Vlaanderen aan: ‘de Bestuurlijke Scheiding’. Dat niemand het noodig achtte dit tegen te moeten spreken, en dat het zonder commentaar in Neerlandia, Mei-nummer 1913 vermeld werd, spreekt boekdeelen. Trouwens Van Cauwelaert zelf komt er voor uit in ‘Vrij België’ (nummer van 26 Nov. 1915), dat eene bestuurlijke aanpassing de oplossing van het talenvraagstuk brengen moet. Hoe men het ook noeme: Bestuurlijke aanpassing, bestuurlijke scheiding, zelfbestuur, enz., de grondgedachte blijft dezelfde. 't Is het groote belang der Vlaamschgezinden die zaak grondig te bestudeeren, en de juiste en praktische aanpassing op de Belgische toestanden na te gaan. Een goed onderlegd en bestudeerd verslag, uitgebracht door eene studiecommissie, zou de Vlamingen weer bij elkaar kunnen brengen. Aldus zou de kans bestaan, dat de Vlamingen, na twist en tweedracht, zich vereenigen op een gemeenschappelijk programma, en dat zullen weten te verheffen tot een hoofdpunt van het opbouwend werk, dat de Belgische Regeering tot heil van het Vlaamsche volk in het onafhankelijke België zal te betrachten hebben. Sommigen verwachten veel van een woord, dat de Koning of de Regeering spreken zou. Anderen hechten daar niet de minste beteekenis aan. Mij komt het voor, dat zoo'n woord gesproken tegenover de geheele wereld, dat zoo'n belofte, bezegeld met het bloed der Vlaamsche jongelingschap, onze verantwoordelijke regeerders dwingend zou binden. Dat woord moet ons geene Bestuurlijke Scheiding beloven, moet ons niet aanzetten de Vlaamsche Hoogeschool uit de handen van den bezetter te aanvaarden, maar dat woord moet ons brengen de belofte dat het de Regeering ernst geworden is met de verzuchtingen van het Vlaamsche volk. Dat woord zou dermate moeten opgevat zijn, dat onze Regeering, die thans staat in het teeken der rechtvaardigheid, niet enkel theoretisch een symbool blijve van den strijd voor het goede recht van verdrukte en kleine naties. Dat zij nu voorga en met een heerlijk gebaar vrede brenge in het Belgische huishouden, alvorens de internationale vrede bevochten zij! Ten tweeden male zal de geheele wereld haar toejuichen en bewonderen.
Den Haag, 17 Maart 1916. IEO MEERT. |
|