De Roeping der Kleine Staten.
Als een van de kleine geschriften, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, is verschenen De Roeping der Kleine Staten, door prof. J. de Louter, een klein geschrift inderdaad, van 41 bladzijden, maar rijk van inhoud.
Wat kleine staten in de geschiedenis van de beschaving groots hebben verricht is bekend. Laatstelijk heeft, in het begin van den oorlog, James Bryce in een welsprekend opstel dat nog eens uiteengezet. Prof. de Louter stipt het ook even aan. Israel, Athene, Florence, Portugal, Holland, Zwitserland, - men hoeft de namen slechts te noemen om zich te herinneren wat de wereld aan die kleine staten te danken heeft.
De vraag is echter of ook de naaste toekomst aan zulke kleine staten behoefte heeft en hun voortbestaan vordert. ‘Voorsdurende uitbreiding der staatswerkzaamheid, toenemende vereffening der nationale verschillen en ontwikketingsvoorwaarden, grootere wederkeerige onafhankelijkheid van maatschappelijke en staatkundige verschijnselen en vermogens, eindelijk de veldwinnende federatieve staatsinrichting, schijnen voor groote staten te pleiten.’ En zoo zijn er meer redenen, die voor het opgaan van de kleine in de groote staten zijn aan te voeren. Groote staten hebben bovendien niet minder mannen van genie of van talent voortgebracht. Veel kleins en kleingeestigs, zegt men ook, dat er in het leven van kleine staten is, valt weg als de gemeenschap grooter wordt. ‘De idylle van den kleinen staat maakt plaats voor het epos van den grooten.’
Prof. de Louter vreest, dat menig Nederlander zich door deze en soortgelijke overwegingen laat bekoren. En hij brengt er bedenkingen tegen in het vuur, - het zware geschut van zijn kennis, zijn scherp betoog en zijn krachtige vaderlandsliefde.
De aanspraak van groote staten op een meerdere geschiktheid om den zedelijken vooruitgang der maatschappij te verzekeren, acht hij ongegrond. Uit ouden en nieuwen tijd is dat met voorbeelden aan te toonen. Dan is er ‘de band tusschen heden en verleden, de continuiteit der natiën’, zich overal openbarende’ met eene kracht, die historische constructiën verbreekt en zich zegevierend handhaaft tegen alle aanslagen. Pogingen om aan kleine staten, die op nationalen bodem rusten, hunne staatkundige onafhankelijkheid te ontnemen, moeten noodwendig falen. Indien zij schijnbaar slagen, dooden zij het nationaal, d.i. het organisch leven, of planten zij de kiem van verzet en bederf in het eigen staatkundig organisme van den veroveraar.’
Een dergelijke breuk tusschen heden en verleden - en dit is het derde bezwaar - is tevens een gevaar voor de vrije ontwikkeling van de verscheidenheid der nationaliteiten. In het nationale antagonisme, dat tegenwoordig zoo fel aan den dag treedt, blijkt dat er in de nationaliteit krachten schuilen die niet miskend mogen worden. ‘Gelijkmaking kan niet anders dan de geheele wereld benadeelen, omdat zij daardoor telkens den eenen of anderen factor in den grooten samenhang van het internationaal leven zou verliezen. Elke ondergaande nationaliteit nam met zich in het graf de ontwikkelingsbelofte van een of meer eigenaardigheden, welke het geheel ten goede kwamen en welker verdwijning het geheel schade berokkende.’
Ook uit zuiver staatkundig oogpunt is het nut der kleine staten onbetwistbaar. ‘Zij vormen namelijk een heilzaam tegenwicht en nuttig tusschenlid, dat de groote staten tegelijkertijd scheidt en verbindt en dientengevolge matigt in hunne aanspraken en aanslagen.’ Treffende voorbeelden haalt prof. de Louter daarvan aan. Het groote, maar zwakke Polen ‘voorkwam of temperde geruimen tijd de gewelddadige botsingen tusschen Russen en Germanen; en ware het oude Lotharingen niet reeds vroeg bezweken, het had wellicht den erfelijken haat tusschen Romanen en Germanen bezworen en de menigvuldige oorlogen tusschen Frankrijk en Duitschland belet.’
Blijft de vraag of het in overeenstemming zou wezen met de beginselen van recht en moraal om aan het onafhankelijk bestaan der kleine staten een einde te maken. Die vraag beantwoordt prof. de Louter met nadruk ontkennend. De zedelijke wereldorde, welke de beschaafde maatschappij beheerscht en het volkenrecht tot grondslag strekt, zou door het geweld van den veroveraar onderste-boven worden geworpen.
In den wereldoorlog, die ook reeds zooveel kleine staten omvat en neergeworpen heeft, is het een geluk, dat er nog zijn, wier bestaan wordt ontzien; ‘dat dit bestaan berust op een eeuwenoud historisch opgegroeid recht, dat zelfs waar het openlijk wordt miskend en mishandeld toch zekeren geheimzinnigen invloed uitoefent op de beraadslagingen en gedragingen van de machtigen en grooten der aarde. Dat recht hoog te vereeren en krachtig te handhaven is het hoogste belang en de duurste plicht van elken kleinen staat en van ieder zijner burgers.’
Ten slotte behandelt prof. de Louter in het bizonder ons land, wat het geweest is en wat het is; de eervolle plaats die het in de rij der volkeren inneemt; de ramp, die het voor ons volk zou zijn, als zijn onafhankelijkheid verloren ging. En het zou niet alleen een ramp voor ons volk zijn. ‘Nederland zou ophouden als tot dusverre de meest verbitterde vijanden te scheiden door een neutrale strook, welke allen overmoed een halt toeroept en die door aller eigenbelang tot nu toe is ontzien en geëerbiedigd. Nederlands neutraliteit, hoe vaak ook gesmaad en verguisd, is niet alleen een zegen voor eigen volk, maar ook een weldaad voor machtige tegenstanders.’
Uit deze gegevens kan men opmaken, dat prof. de Louter ook voor de toekomst een roeping voor de kleine staten ziet. In den spannenden tijd dien wij beleven is zijn geschrift er een van belang.
Zendt Nederlandsche boeken en tijdschriften naar het Boekenhuis Alg. Nederl. Verbond, Van der Duynstraat 63, Rotterdam.