Neerlandia. Jaargang 20
(1916)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVlaanderenEdward Keurvels. †
| |
[pagina 62]
| |
EDWARD KEURVELS. †
menschen, als samengevat en verzinnebeeld. Spreek den naam uit van Gezelle, en het heugelijke feit van onze letterkundige Renaissance wordt in den geest verlevendigd; noem Albrecht Rodenbach, en rond het bronzen standbeeld van Berten staat op heel de blauwvoeterij, heel de geestdriftige, dappere, onverwinbare en zegevierende studentenbeweging. Gewaag van Edward Keurvels - en de echo antwoordt: Peter Benoit, en heel het orkest van de herboren muziek-kunst in Vlaanderen gaat aan 't zingen en fanfaren, aan 't fluisteren of rumoeren... Want niet door zijn muzikale verrichtingen is Keurvels zoo algemeen bekend geworden, en bemind door de Vlamingen; niet zoozeer als van een sterk en oorspronkelijk schepper zal zijn naam bewaard blijven in het dankbaar geheugen van ons volk: al heeft hij, benevens vele liederen en koren, ook de vreugdevolle en felbewogene kinderkantate ‘Hooggetij’ en het uitstekend lyrisch drama ‘Parisina’ gecomponeerd, niet in dit eigen werk van Keurvels zal liggen de opwekkende en representatieve kracht van de herinnering, die wij van dien man in eere zullen houden. Op zijn liefde, op zijn fanatieke liefde is zijn beteekenis gevestigd: zijn liefde voor de schoonheid, zijn liefde voor de muziek, zijn liefde voor Vlaanderen, zijn liefde voor zijn grooten vriend en meester Peter Benoit. Weinige menschen zullen zoo sterk hebben gekend de macht, de kracht, de wil, die uit een groot en diep gevoel van toewijding kunnen geboren worden. Zijn geld en zijn talent, zijn gezondheid en zijn energie heeft hij geofferd om eens te mogen bereiken wat het eenig-echte doel van zijn leven was: de stichting van eene Vlaamsche Opera. Al heeft zijn eerste poging - het ‘Vlaamsch Lyrisch Tooneel’ - schipbreuk geleden, tòch heeft hij, die nooif heeft versaagd, nooit ontmoedigd is geweest, nooit zonder hoop is gebleven, ook in den uitersten nood, tòch heeft Keurvels overwonnen. De Vlaamsche Opera is tot stand gekomen en was, met den Muntschouwburg van Brussel, toen de oorlog uitbrak, de voornaamste tempel van de muziek in België, ook in het buitenland bekend en - om zijn Wagner-opvoering in de eerste plaats - tot ver over de grenzen van ons land beroemd. Ik herinner me nog de eerste jaren van het Lyrisch Tooneel - onder leiding van Henry Fontaine en Edward Keurvels eerst, van J. Judels later, met Keurvels als orkestleider - dat een paar maal per week in het gebouw en met de decors van den Vlaamschen schouwburg, met gering personeel, met soms zeer onvolledig en twijfelachtig orkest, den droom van een keurbende Vlamingen nastreefde: om naast zoovele Fransche opera's in den lande ook te bezitten een lyrisch tooneel in eigen taal, en waar het werk van de inheemsche componisten zou kunnen ten gehoore worden gebracht. Op het huidig oogenblik is dezelide strijd in Noord-Nederland aangebonden, om naast de door snobs en mode-amateuren druk bezochte Italiaansche en Fransche en Duitsche operaensemblesGa naar voetnoot*) ook een Nederlandsch opera-gezelschap te vormen; en met vreugde heb ik gemerkt hoe Jef Judels, die de harde noten van de Vlaamsche Opera te Antwerpen heeft helpen kraken en bij ons een der goede werkers van de eerste uur is geweest, ook hier weer het initiatief heeft genomen - door vele uitstekende Vlaamsche zangers en zangeressen geholpen - om het Nederlandsch stam-bewustzijn een beetje aan te wakkeren en de Nederlandsche kunst te bevorderen... En ik blik in mijn herinnering terug en zie en hoor nog De Vrijschutter en Fidelio en De Tooverfluit en Lohengrin en De Vliegende Hollander en ook en vooral misschien Benoit's Charlotte Corday en Keurvels. Parisina... Soms was er geen geld in kas en konden de solisten en orkestleden niet worden betaald... en vroegen zich de bestuurders 's namiddags af of de voor den avond aangekondigde vertooning zou kunnen dóórgaan... maar 's avonds waren zangers en muzikanten aanwezig - ze wisten en voelden dat het Lyrisch Tooneel iets beter en grooter in hun leven dan een broodwinning was - en dàn kon er weêr worden gespeeld... Het gebeurde zelfs dat Keurvels een deel van zijn meubelen verkocht om de dringendste onkosten te betalen... En lauwe aanhangers, halfslachtige partijgangers telden Keurvels en Fontaine niet: het waren òf geestdriftige, door dik en dun vertrouwde vrienden, òf met open vizier kampende en hardnekkig-critiseerende vijanden... Werklieden en kleine burgers waren er, die - al misten ze schier het noodige - niet ééne vertooning oversloegen, omdat ze het Lyrisch Tooneel moesten en wilden steunen... Het waren schoone uren van beproeving. Ten koste van eigen welzijn heeft Keurvels die moeilijke begïnjaren | |
[pagina 63]
| |
doorworsteld, maar zijn opofferingen zijn niet nutteloos geweest. Uit de onvolmaakte poging van Keurvels en zijn vrienden, is de Vlaamsche Opera gegroeid. Wat 'n heerlijke dag moet het voor Keurvels geweest zijn, toen hij in 1907 de eerste uitvoering in het nieuwe gebouw van de Vlaamsche Opera, in het vorstelijk paleis van de Kunstlei te Antwerpen, leidde... Hij werd later dirigent van het symphonisch concert van den Dierentuin. Ook hier ijverde hij onverpoosd voor de schoone kunst in 't algemeen - geen eclectischere programma's dan de zijne waren denkbaar - en voor de Vlaamsche kunst in 't bijzonder. Gedurig werd hier werk van de Vlaamsche meesters vertolkt, van de jongeren die waren gegroeid uit het zaad van Benoit's vruchtbaar denken en ijveren op het Conservatorium van Antwerpen, en uit het zaad ook door Keurvels in het eerste, schuchtere Lyrische Tooneel gezaaid. Op de Vlaamsche Opera had Jan Blockx, de schrijver van de triomfantelijke Herbergprinses en van De bruid der Zee, hem opgevolgd, en verrichtte daar, langs zijn kant, uitstekend werk. Dit stuk Vlaamsche geschiedenis moge den Hollanders als voorbeeld strekken, nu voor hen op muzikaal gebied de tijd van een zelfstandig leven schijnt aangebroken te zijn... Het veilig en geleidelijk baantje van dirigent der groote symfonische concerten van den Antwerpschen Dierentuin was echter voor zijn rusteloozen en romantischen geest van apostel niet voldoende. Hij moest zich kunnen opofferen voor een ideaal, strijden en ijveren voor een schoone zaak, onzelfzuchtig leven. De liefde voor Benoit werd toen in hem al het andere te sterk. Hem is de bekendmaking van den Vader onzer nationaal-Vlaamsche muziek geworden tot een daad van wijding, tot een vurig-beminde, geestdriftige levenstaak. Na den dood van Benoit stichtte hij het ‘Peter Benoit-Fonds’, dat elk jaar, met bizondere zorg, een der werken van Benoit uitvoerde en in al de leden onverpoosd de liefde voor den grooten, gestorven meester aanwakkerde. Hij bezorgde de uitgave der scheppingen van Benoit. Hij hield redevoeringen over Benoit. Hij kweekte een school van jongeren, die de traditie van Benoit leerden kennen en voortzetten. Zóó heeft hij met wonderbare suggestie, met apostolische verzaking, den geest van den Meester levend gehouden. En die twee groote, milde daden van liefde: eerst, zijn onverpoosd en onbaatzuchtig werken voor den bloei van de eigen muzikale kunst van Vlaanderen en zijn zich onvermoeid opofferen en toewijden aan het ideaal der Vlaamsche Opera; daarna, zijn verknochtheid aan de traditie en de glorie van Peter Benoit, die twee daden van zuivere geestelijke Caritas, zullen voor altoos met dankbaarheid en genegenheid den naam en het werk van Edward Keurvels door het Vlaamsche volk doen bewaren, en door alle menschen van goeden wil... En thans is de grijze man gestorven, twee en zestig jaar oud, in zijn stil huisje te Hoogboom... Ik zie nog zijn kleine, magere gestalte, met het bewegelijke hoofd, en de grijze, golvende lokken; en steeds was hij gejaagd, loopend met vlugge passen, gesticuleerend met zenuwachtige gebaren... het ‘Duveltje’ noemde men hem... en iedereen te Antwerpen kende en beminde hem... hij was populair in al de kringen van onze stad. Ik zal nooit zijn laatste concert vergeten, enkele weken vóór den oorlog: op 12en Juli 1914, toen hij - aan het hoofd van een leger van 1500 muzikanten en zangers - op de Groenplaats, in open lucht, en bij avond, Benoit's heldhaftige Rubens-cantate ten gehoore bracht. Rond het standbeeld van Rubens glommen de electrische lampen schel en diep. Lichtkranzen vurigden alom in de duisternis, dóór de loovers van de boomen, over het uitgestrekte plein. De avond was loom en rijk aan roken. Uit den hemel, van den reuzentoren, vielen plotseling neer de eerste bazuinklanken, die van hoog het zegelied schalden. En boven op de estrade stond Keurvels met zijn dirigenten-stok zwaaiend en heel zijn lichaam in begeestering, omhuld met licht en gloed. Men hoorde de harten van mannen en vrouwen poppelen. De ziel van het vrije volk zong in den grooten avond... Ik bedwing met moeite mijn tranen, nu ik terug denk aan dat uur, nu er niets van die weelde en die blijheid en dat geluk over blijft, nu de oude kunstenaar - van smart wellicht - is gestorven, en zoovelen met hem, voor Vlaanderen... ANDRÉ DE RIDDER. Amsterdam, 5 Febr. 1916. |
|